direct naar inhoud van 7.3 Ecologie
Plan: Dorpskernen 2011
Status: geconsolideerde versie
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0458.GCDorpskernen2011-GC01

7.3 Ecologie

In de ecologieparagraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Voor de toetsing aan de Flora- en faunawet (hierna Ffw) is het uitgebreide onderzoek beschreven in bijlage 7.

In de ecologische toets worden zes plangebieden besproken binnen de gemeente Schermer. Het betreft de kernen Stompetoren, Schermerhorn, Oterleek, Zuidschermer, Driehuizen en Grootschermer (zie figuur 1.1), dus bebouwd gebied. De kernen van de gemeente Schermer worden allen omringd door met name graslandpolders, deels van het Noordhollandse veenweidegebied.

Ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet niet in rechtstreekse ontwikkelingen in de kernen. Wel worden voor enkele locaties wijzigingsbevoegdheden opgenomen. De werkzaamheden ten behoeve van de ontwikkelingen in het plangebied zijn vanuit het oogpunt van de flora en fauna in het algemeen als volgt te typeren:

  • slopen bestaande bebouwing;
  • grondwerkzaamheden (voor bijvoorbeeld bouwrijp maken en aanleg infrastructuur);
  • bouwwerkzaamheden;
  • verwijderen van de beplanting.

Conclusie

Op grond van de beschikbare gegevens en de uitgevoerde beoordeling zijn de volgende conclusies getrokken.

Gebiedsbescherming

Ten behoeve van de ontwikkelingen worden (kleinschalige) sloop- en (nieuw)bouwwerkzaamheden uitgevoerd. Deze werkzaamheden zijn tijdelijk van aard. Bovendien worden deze ontwikkelingen in het bebouwd gebied uitgevoerd, waarbij het reeds bestaande bebouwde gebied functioneert als een buffer. Hierdoor kan worden uitgesloten dat verstoring van natuurwaarden optreedt in de beschermde natuurgebieden. De Natuurbeschermingswet staat uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.

Soortbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Ffw nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.

Het bestemmingsplan voorziet niet rechtstreeks in nieuwe ontwikkelingen, maar maakt wel een aantal ontwikkelingen via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk. De benodigde sloop-, bouwrijp-, kap- en bouwwerkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkelingen kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. Er dient bij deze toekomstige ontwikkelingen rekening te worden gehouden met het volgende:

  • er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt;
  • de aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten of door minimaal 20 m rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren.

Mogelijk zijn vogels met een vaste nestplaats en de zwaar beschermde vleermuizen, bittervoorn en rugstreeppad binnen het plangebied aanwezig. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen, primaire foerageergebieden of vaste vliegrouten van vogels, vleermuizen, bittervoorn en rugstreeppad aanwezig blijken (hetgeen aan de hand van veldonderzoek moet worden vastgesteld) en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het desbetreffende wijzigingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bepaald te worden of het plan uitvoerbaar is.

In de watergangen komt mogelijk de kleine modderkruiper (tabel 2-soort) voor. Nader onderzoek naar de aanwezigheid van deze soort is noodzakelijk. Aantasting van de kleine modderkruiper tijdens het dempen van de watergangen dient voorkomen te worden door de soort voorafgaand aan de werkzaamheden te verplaatsen. Deze werkzaamheden kunnen zonder ontheffing uitgevoerd worden, indien de initiatiefnemer/aannemer beschikt over een goedgekeurde gedragscode. Als dit niet het geval is, moet een ontheffing aangevraagd worden.

 

Aangezien het bestemmingsplan hoofdzakelijk consoliderend van aard is en niet rechtstreeks ontwikkelingen mogelijk maakt, staat, de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Aanvullend onderzoek

Op de te ontwikkelen locaties (wijzigingsgebieden) is voorafgaand aan de werkzaamheden aanvullend onderzoek noodzakelijk naar het voorkomen van vogels met vaste nesten, vleermuizen en rugstreeppad. Indien ook werkzaamheden aan watergangen worden voorzien, dient ook aanvullend onderzoek naar de bittervoorn en kleine modderkruiper uitgevoerd te worden.

Hierbij dient rekening te worden gehouden met het onderzoeksseizoen. De onderzoeksperiode verschilt per soort. Vleermuizen dienen in de periode maart tot en met september onderzocht te worden. Vogels met vaste nesten en rugstreeppad dienen in het voorjaar (april-juni) onderzocht te worden. Het onderzoek naar vissen kan het hele jaar door uitgevoerd worden, zolang er geen ijs ligt.