direct naar inhoud van Artikel 30 Algemene aanduidingsregels
Plan: Dorpskernen 2011
Status: geconsolideerde versie
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0458.GCDorpskernen2011-GC01

Artikel 30 Algemene aanduidingsregels

30.1 Molenbiotoop
30.1.1 Molenbiotoop 1

Ten behoeve van de bescherming van zicht en vrije windvang van een molen gelden  - in afwijking van hoofdstuk 2 - de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 1' (Binnen een afstand van 0 tot 100 m tot het middelpunt van de molen) wordt geen bebouwing en beplanting opgericht;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 1' (Binnen een afstand van 100 tot 225 m tot het middelpunt van de molen) bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 8,01 m;
  • c. op een afstand van 225 m van de molen bedraagt de hoogte van bouwwerken en beplantingen niet meer dan (vanaf dit punt tot de grens van de op de kaart aangegeven molenbiotoop) de maximaal toelaatbare hoogte ten opzichte van de afstand tot de molen, volgens de verhouding 1:42.9;
  • d. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van dit lid onder a en b, indien:
    • 1. de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing;
    • 2. toepassing van de in dit lid onder a bedoelde maten de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden;
  • e. indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge dit lid onder a t/m c, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2.

30.1.2 Molenbiotoop 2

In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 2' de volgende regels:

  • a. binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • b. binnen een afstand van 100 tot 350 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht met een hoogte die meer bedraagt dan 1/100 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in dit lid onder a, indien:
    • 1. de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing;
    • 2. toepassing van de in dit lid onder a bedoelde afstands- en/of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden;
  • d. indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge dit lid onder a t/m c, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2.