direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Uitwerkingsplan De Pauw fase 2b, 3 en 4
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0361.UP00101-0305

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ten oosten van de kern De Rijp ligt het Oeverpark De Pauw. Het noordelijk deel van dit park wordt ontwikkeld voor woningbouw. Om de woningbouw mogelijk te maken is op 13 december 2012 het bestemmingsplan 'De Pauw, Graft-De Rijp' vastgesteld. Dit plan is onherroepelijk geworden op 1 augustus 2013. Het bestemmingsplan bevat voor het grootste deel van het plangebied een uitwerkingsplicht.

De ontwikkeling van nieuwbouwwijk De Pauw wordt gefaseerd mogelijk gemaakt in vier fasen. De eerste fase, fase 1 is direct bestemd bij het vaststellen van het bestemmingsplan 'De Pauw, Graft-De Rijp'. Voor de overige fasen, 2, 3 en 4 is een uitwerkingsplicht opgenomen, waarbij de gronden de bestemming Wonen - Uit te werken' hebben gekregen. In 2016 is een partiële herziening vastgesteld waarin enkele regels voor de bestemming 'Wonen - Uit te werken' zijn aangepast. Vervolgens is het uitwerkingsplan 'De Pauw fase 2' voor fase 2 op 14 maart 2017 vastgesteld. In het voorliggende uitwerkingsplan worden de overige fasen, te weten 2b, 3 en 4, in één keer uitgewerkt.

Met het vaststellen van het bestemmingsplan de 'De Pauw, Graft-De Rijp' en de uitwerkingsplannen voor fase 2 en 2b, 3 en 4 wordt de bouw van in totaal 142 woningen mogelijk gemaakt. In fase 1 zijn 31 woningen bestemd. In fase 2 zijn 35 woningen bestemd. In het voorliggende uitwerkingsplan voor fase 2b, 3 en 4 wordt de bestemming voor de overige 76 woningen uitgewerkt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de oostelijke rand van de kern De Rijp in de gemeente Alkmaar. De begrenzing van het plangebied wordt aan de oostkant gevormd door de Beemster Ringvaart. Aan de zuidkant grenst De Pauw aan sportvelden en bebouwing nabij de Jan Ploegerlaan. Voor fase 2b, 3 en 4 wordt de grens gevormd door fase 2 (de zuidzijde van het plangebied). Aan de westzijde grenst het plangebied aan de bebouwde kom van De Rijp en aan de noordzijde grenst het plangebied aan de jachthaven De Meermolen. In figuur 1.1 is het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.UP00101-0305_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerende regeling

Het uitwerkingsgebied is onderdeel van het bestemmingsplan 'De Pauw, Graft- De Rijp', welke op 13 december is vastgesteld en op 1 augustus 2013 onherroepelijk is geworden. Op 4 februari 2016 is een eerste partiële herziening vastgesteld. Op het plangebied ligt de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'.

Binnen deze bestemming mogen woningen worden gerealiseerd, echter niet eerder dan dat het uitwerkingsplan is vastgesteld. In artikel 7 zijn regels opgenomen waaraan het plan dient te voldoen. Via de partiële herziening zijn de leden 7.2.1 a en 7.2.1 b komen te vervallen. Sublid 7.2.2 a is vervangen door: een afwijking van maximaal 20% van de in artikel 7.2.1 onder h en i genoemde aantallen, met dien verstande dat het maximaal in artikel 7.2.1 onder f genoemde aantal van 111 woningen niet wordt overschreden.

Verder ligt aan de noord-, oost-, en westkant een bestemming 'Groen' en een dubbelbestemming 'Waterstaat- waterkering'. Het betreffende uitwerkingsgebied waar dit plan betrekking op heeft is in figuur 1.2 rood omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.UP00101-0305_0002.png"

Figuur 1.2 Ligging uitwerkingsgebied, fase 2b, 3 en 4

1.4 Opzet van het uitwerkingsplan

Dit uitwerkingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De toelichting bestaat uit de planbeschrijving en een onderzoek naar de haalbaarheid. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het stedenbouwkundige plan toegelicht en vindt een toets aan de uitwerkingsregels plaats. Een toets aan het ruimtelijk relevante beleid van diverse overheden komt in hoofdstuk 4 aan bod. In hoofdstuk 5 is aandacht voor de sectorale aspecten zoals milieu, archeologie en verkeer en parkeren. Het 6e hoofdstuk gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid en het 7e hoofdstuk op de wijze van bestemmen.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Historische ontwikkeling De Rijp

De Rijp is ontstaan in het begin van de 15e eeuw, toen inwoners van Graft aan de oever van de Beemster een vissershaven stichtten. De Rijp is van oorsprong een handels- en vissersdorp, dat gericht was op de haringvangst en de walvisvaart. In De Rijp was sprake van op de visserij gerichte nevenindustrieën en fabrieksmolens. Rond 1730 verkeerde De Rijp in een economische crisis, doordat de haringvloot verdween. De bevolking zocht zijn toevlucht in de winkelnering en in de jaren 1890 in de grove tuinbouw.

Sinds 1857 heeft De Rijp de grootte van het huidige Beschermde Dorpsgezicht (in 1969 aangewezen). Locatie De Pauw is op de aanwezigheid van een zaagmolen na, volledig onbebouwd. De Pauw ontleent haar naam aan de houtzagersmolen De Pauw, welke in 1686 naar De Rijp is vervoerd om er op een vrij omheind erf balken mee te zagen. De molen beschikte over windrecht, hetgeen verklaart waarom De Pauw vrij is gebleven van bebouwing. De zaagmolen brandde af in 1884 en is nooit meer herbouwd.

Opvallend is dat dit gebied laag ligt en volledig is omringd door dijken (Zuiddijk en Beemster Ringdijk). Ook is het opvallend dat dit gebied ten opzichte van de aangrenzende gebieden een eigen, relatief kleinschalige verkaveling kent. De verkaveling is oost-west gericht en kent relatief veel waterlopen.

Tussen 1857 en 1905 zijn nauwelijks veranderingen waarneembaar door de slechte economische situatie. Op de kaart van 1961 is te zien dat aan de westkant van het Zuideinde de eerste planmatige ontwikkelingen ontstaan, waarmee de transformatie naar een forensendorp wordt ingezet. De Meelzak (ten noorden van het plangebied) is bebouwd met de gasfabriek. Deze gasfabriek werd al in 1867 gebouwd om de straatverlichting van het dorp te verzorgen in plaats van olielampen. Nadien is de fabriek talloze malen verbouwd, uitgebreid of herbouwd. In 1959 werd de fabriek buiten werking gesteld en daarna afgebroken.

Tussen 1961 en 2004 hebben grote veranderingen plaatsgevonden. De Rijp is fors gegroeid met diverse woonuitbreidingen ten westen van het Zuideinde. Hierdoor is ook de verkeersstructuur aangepast. Binnen het dorp is de Driemaster aangelegd en op regionale schaal is de N244 aangelegd, ten zuiden van De Rijp. Op de Meelzak is een jachthaven gerealiseerd.

2.2 Bestaande situatie De Rijp en De Pauw

De oude kern van De Rijp ligt aan de noordkant van het plangebied. Dit gebied is beschermd als Beschermd Dorpsgezicht. Nieuwere woonwijken zijn ten zuiden van de oude kern gebouwd. Via deze woonwijken wordt De Rijp ontsloten op de N244. In en nabij de oude kern zijn de meeste voorzieningen gevestigd. In de woonwijken die vanaf 1960 zijn ontwikkeld, zijn met name woningen aanwezig. Tussen het Zuideinde en de Beemster Ringvaart ligt De Pauw met enkele sportfaciliteiten en enkele woningen aan De Reiger. Ter plaatse van het sportcomplex is de oorspronkelijke verkaveling nauwelijks meer herkenbaar. De dijken en de vele waterlopen zijn echter wel kenmerkend voor de oorspronkelijke situatie van het gebied en de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.UP00101-0305_0003.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0361.UP00101-0305_0004.png"  

Figuur 2.1 Weergave huidige situatie plangebied

In de huidige situatie is het plangebied een braakliggend terrein. Ten zuiden van het plangebied is fase 1 reeds gebouwd en fase 2 is in ontwikkeling. In figuur 2.1 zijn enkele foto's weergegeven die een impressie geven van het plangebied in de huidige situatie. In figuur 2.2 is het uitzicht op de woningen uit fase 1 vanaf het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.UP00101-0305_0005.jpg"

Figuur 2.2 Aanzicht vanuit het noorden op de woningen uit fase 1

Hoofdstuk 3 Het plan

3.1 Fasering

Het plangebied De Pauw is in vier fasen verdeeld (zie figuur 3.1). Het blauw gekleurde deel betreft fase 2b. De woningbouw wordt gefaseerd ontwikkeld. Hiervoor is gekozen om een zekere speelruimte te hebben voor de nadere invulling van de gebieden. In dit uitwerkingsplan wordt eerst het stedenbouwkundig plan toegelicht. Dit uitwerkingsplan maakt bij recht rechtstreeks de fasen 2b, 3 en 4 mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.UP00101-0305_0006.png"

Figuur 3.1 Fasering De Pauw

3.2 Stedenbouwkundige opzet

3.2.1 Inleiding

Het oude dorp De Rijp heeft als inspiratiebron gefungeerd voor het stedenbouwkundig ontwerp van De Pauw. Deze woonwijk is echter nadrukkelijk geen kopie van het oude dorp, maar een eigentijdse variatie hierop in de vorm van een woonwijk. In die eigentijdse wijk zijn elementen gebruikt (zowel stedenbouwkundig als architectonisch) die ook in het oude dorp aanwezig zijn. Hiermee sluit de wijk in tegenstelling tot bijvoorbeeld de jaren ‘70 en ‘80 uitbreidingen op eigentijdse wijze aan bij de identiteit van De Rijp.

De ontstaansgeschiedenis van De Rijp bepaalt voor een deel de stedenbouwkundige karakteristiek van het dorp. De Rijp lag op het Schermereiland, waar op enig moment een dijk is opgeworpen voor de bescherming tegen het water. Aan de zuidzijde van de dijk ontstond De Rijp. Hierdoor heeft het dorp een oost-west oriëntatie. De percelen grenzen veelal met hun achterzijde aan het water. De typische Noord-Hollandse huisjes komen vaak voor: huizen met een houten gevel haaks op de straat. Lijst- tuit en puntgevels domineren waarin vaak sierwerk en ornamenten zijn aangebracht. De houten gevels en deuren zijn vaak donker gekleurd; de daklijsten, windveren, makelaars en kozijnen wit. In De Rijp staan de huizen ook vaak pal op de straat in gesloten bebouwingswanden die onderbroken worden door smalle doorsteken. Het zijn deze kenmerken die de basis zijn voor dat het stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan.

Voorliggende uitwerkingsplan bevat de uitwerking van de fasen 2b, 3 en 4, zie figuur 3.2. Het meest noordelijke deel van het plangebied betreft fase 4, het middelste deel fase 3 en het deel in het zuidwesten betreft fase 2b. Fase 2b, 3 en 4 volgen qua bebouwing de lijn van zowel het oude dorp De Rijp als fase 1 en 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.UP00101-0305_0007.png"

Figuur 3.2 Stedenbouwkundig plan fase 2b, 3 en 4.

Het plan maakt 76 woningen mogelijk in het meest noordelijk deel van het oeverpark De Pauw, verdeeld over de 3 fasen. De woningen worden ontsloten door enkele straten en bruggen die door het plangebied lopen. Daarnaast is het plangebied voorzien van watergangen die door het plangebied lopen. Deze watergangen dienen tevens als watercompensatie voor de toename aan verhard oppervlak door de bouw van woningen en overige voorzieningen. Tevens maken enkele duikers en vaarverbindingen deel uit van het plangebied ten behoeve van de verbinding van het water.

In de oostelijke helft van het plangebied komen vooral vrijstaande woningen en twee-aan-een gebouwde woningen voor. In de westelijke helft van het plangebied gaat het overwegend om rijwoningen. In beide helften staat ook een appartementengebouw.

3.2.2 Groene omloop

De Pauw wordt een compacte, stenige woonwijk, waarbij ruim groen om de wijk heen ligt in de vorm van de zogenaamde “groene omloop” met ruimte voor recreatie en speelplekken. De redenen voor de keuze van groen om de wijk heen zijn:

  • De Pauw grenst aan de westzijde aan bestaand bebouwd gebied, een groene buffer tussen de bestaande percelen en de nieuwe wijk creëert een fysieke scheiding;
  • Ten opzichte van groen in de wijk biedt een groene omloop een betere mogelijkheid om de parkfunctie, die De Pauw heeft voor het bestaande dorp, te behouden;
  • Een compacte, stenige wijk past bij de identiteit van De Rijp, ruim gebruiksgroen is echter ook een belangrijke woonkwaliteit. Een groene omloop maakt beide aspecten mogelijk;
  • Vanuit ruimtelijk, waterbouwkundig en archeologisch oogpunt is afstand tussen woonwijk en de dijk wenselijk;
  • In verband met mogelijke geluidhinder (sportvelden en provinciale weg) is afstand aan zuidzijde noodzakelijk.

3.2.3 Bebouwingslinten

De oost-west gerichte structuur van het oude dorp komt terug door vier bebouwingslinten waaraan het merendeel van de woningen een plaats krijgt. De linten bieden doorzicht naar de dijk en de Beemster Ringvaart. Ieder lint krijgt een mix aan woningtypen, zodat er een divers straatbeeld ontstaat. De bebouwing aan de linten staat net als in het oude dorp op compacte wijze direct met de voorgevel aan de straat, hoofdzakelijk met een haakse nokrichting. Bijzondere bebouwing, die inspringt in het profiel, markeert steevast het oostelijke einde van de ruimte.

3.2.4 Water

Achter de bebouwingslinten bevinden zich vier brede watergangen, waardoor net als in het oude dorp vrijwel ieder perceel aan het water grenst, zie figuur 3.3. De watergangen vormen een privé woonkwaliteit (achtertuinen aan rietoevers en brede watergangen), maar vormen ook belangrijke zichtlijnen naar de Beemster Ringvaart. Ter hoogte van de bijzondere ruimten hebben de watergangen wel een openbaar karakter en doen deze nadrukkelijk mee in het beeld van de openbare ruimte. Aan de oost- en westzijde zijn de watergangen verbonden, zodat er sprake is van een gesloten systeem. De woonwijk krijgt daarmee aan drie zijden (oost, zuid en west) een waterrijke rand tussen de wijk en de groene omloop. De bruggen en de vaarduikers hebben een minimale doorvaarhoogte van 1,1 meter zodat men vanuit De Pauw met een bootje naar de Zuiddijksloot (en dus naar de Eilandspolder) kan komen. Daar waar het water aan de groene omloop grenst, is sprake van natuurlijke oevers met plasberm en talud. Daar waar het water aan de tuinen of de openbare ruimte van de wijk grenst, is er sprake van een plasberm in combinatie met een beschoeiing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.UP00101-0305_0008.png"

Figuur 3.3 Watergang tussen fase 2 en 3

3.2.5 Randen en entree

Hoewel de volledige wijk omgeven is door de groene omloop verschilt het karakter van de randen. De oostelijke rand van de wijk grenst aan de Beemster Ringvaart. Deze rand krijgt een representatieve uitstraling met op afstand van elkaar geplaatste bebouwingskoppen aan een natuurlijke groen-blauwe zone. De bebouwingskoppen die aan het eind van een bebouwingslint staan, zijn daarbij stedenbouwkundige accenten in de vorm van appartementen geïnspireerd op de stijl van de “De Rijpse” pakhuizen.

De noordelijke rand grenst aan de jachthaven en vormt een meer aaneengesloten bebouwingsfront, met voorzijden naar haven, dijk en groenzone. De westelijke en zuidelijke rand grenzen aan de achterzijden van bestaande woonpercelen en sportvelden.

Dit uitzicht is minder aantrekkelijk dan het uitzicht op de dijken en de Jachthaven. Hier is de bebouwing daarom naar binnen gericht, met achterzijden naar het groen en voorzijden naar de straat. Ter hoogte van de wijkentree is er wel sprake van panden die met de kop naar buiten gericht zijn.

3.2.6 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten aan de westkant, via De Reiger op het Zuideinde. Deze ontsluiting geldt als hoofdontsluiting van De Pauw, welke voor fase 1 en 2 reeds in gebruik is. Aan de zuidzijde is daarnaast een fiets/voetgangersbrug gerealiseerd die de nieuwe woonwijk met de zuidelijk gelegen sportvoorzieningen verbindt. Ook is een reservering gemaakt in het groen om aan de noordkant een ontsluiting te realiseren op de Meelzak. Deze ontsluiting zal ook geschikt zijn voor autoverkeer.

Parkeren

Het plan voorziet in de bouw van 76 woningen. Een deel van de woningen heeft de mogelijkheid om op eigen perceel te parkeren, hiervoor wordt een parkeeraanduiding opgenomen. Aan de parkeernormen wordt voldaan. De parkeerbehoefte is berekend op 131 plaatsen. In de openbare ruimte en op eigen perceel zijn bij elkaar 146 parkeerplaatsen ingetekend, waarvan 96 in de openbare ruimte en 50 op eigen kavels bij de woningen. Garages zijn hierin niet meegerekend. Omdat de ervaring leert dat niet iedereen de parkeerplaats op eigen perceel gebruikt, worden ze niet allemaal volledig meegeteld. Dat leidt tot een berekend parkeeraantal op eigen perceel van 38. Totaal zijn in het gebied 96 + 38 = 134 parkeerplaatsen beschikbaar.

3.3 Woningen

Het totale plan omvat 142 woningen. De woningtypen zijn per fase gemengd, waarbij een evenwichtige verdeling van het goedkope, midden en dure segment gehanteerd is.

Het stedenbouwkundig plan voor de fasen 2b, 3 en 4, voorziet in de ontwikkeling van in totaal 76 woningen. De woningen zijn verdeeld in de fasen, zoals weergegeven in tabel 3.1.

Tabel 3.1 Verdeling woningen per fase

Fase:   Aantal woningen:  
2b   5  
3   48  
4   23  
Totaal   76  

In het plan wordt onderscheid gemaakt in categorie goedkoop, midden en dure woningen. Daarnaast wordt er een onderscheid gemaakt in type woningen: appartementen, rijwoningen, vrijstaande woningen en twee-aaneen woningen (twee-onder-een kap woningen).

Verspreid over de drie fasen worden de typen woningen ingedeeld in de categorieën zoals weergegeven in tabel 3.2.

Tabel 3.2 Type woningen en categorieën

Marktsegment   Prijscategorie gemeente   Totaal aantal woningen  
Goedkoop   1/2   28  
Midden   3   21  
Duur   4   27  
Totaal     76  

Het is van belang dat er een afwisseling ontstaat van de oriëntatie van de woningen, verschillende nokrichtingen en kapvormen zijn wenselijk.

3.4 Toets aan uitwerkingsregels

Voor het realiseren van de woningen is een uitwerkingsplan opgesteld. De beoogde ontwikkeling is getoetst aan de uitwerkingsregels. De eerdere fasen (fase 1 en 2) maken ook deel uit van de uitwerkingsregels en zijn daarom hier al in meegenomen. De uitwerkingsregels (na 1e herziening) luiden als volgt:

Artikel 7 Woongebied - Uit te werken:

7.1 bestemmingsomschrijving

De voor Woongebied - Uit te werken aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen;
  • b. aan huis verbonden beroepen;
  • c. wegen, straten, pleintjes, wandel- en fietspaden;
  • d. parkeer-, groen-, speel- en nutsvoorzieningen;
  • e. waterlopen en voorzieningen voor de waterhuishouding;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.

7.2 uitwerkingsregels

7.2.1 algemeen

Burgemeester en wethouders werken de bestemming uit met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. binnen de gronden met de bestemming Woongebied - Uit te werken krijgt maximaal een oppervlakte van 30.000 m2 de bestemming Wonen het bepaalde in Artikel 6 is op deze gronden overeenkomstig van toepassing;
  • b. watergangen rondom de woonbebouwing hebben een minimale breedte van 8 meter, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, die niet in een ingrijpende wijziging van het profiel voorziet;
  • c. met uitzondering van een aan de westzijde gelegen hoofdontsluiting zijn de straten waar de woningen zijn gesitueerd oost-west georiënteerd;
  • d. het profiel van de oost-west georiënteerde straten is minimaal 10.5 meter breed, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, die niet in een ingrijpende wijziging van het profiel voorziet;
  • e. het profiel van de noord-zuid georiënteerde verbindingsstraten is minimaal 14,5 meter breed, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, die niet in een ingrijpende wijziging van het profiel voorziet;
  • f. het aantal woningen binnen de bestemming bedraagt maximaal 111;
  • g. vrijstaande, twee-aan-een gebouwde woningen, aaneengebouwde woningen (tot maximaal 5 aaneen) alsmede gestapelde woningen mogen worden gebouwd;
  • h. het aantal vrijstaande woningen en twee-aaneen woningen bedraagt gezamenlijk maximaal 44;
  • i. het aantal aaneengebouwde woningen en gestapelde woningen bedraagt gezamenlijk minimaal 67;
  • j. vrijstaande, twee-aaneen en aaneengebouwde woningen aan de oost-west georiënteerde woonstraten worden in de voorgevelrooilijn gebouwd;
  • k. in afwijking van het bepaalde onder l mogen per oost-west georiënteerde woonstraat maximaal 3 vrijstaande woningen of twee-aaneen gebouwde woningen achter voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • l. gestapelde woningen aan de oostzijde van het plangebied springen minimaal 3 meter naar voren ten opzicht van de voorgevelrooilijn;
  • m. vrijstaande, twee-aaneen en aaneengebouwde woningen aan de noord-zuid georiënteerde hoofdontsluiting mogen tot maximaal 5 meter achter de naar de weg gekeerde bouwgrens dan wel voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • n. met betrekking tot de minimale en maximale goot- en bouwhoogte gelden de volgende regels:
    • 1. de goothoogte van hoofdgebouwen voor vrijstaande, twee-aaneen en aaneengebouwde woningen maximaal 6 m bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van hoofdgebouwen voor vrijstaande, twee-aaneen en aaneengebouwde woningen maximaal 10 m bedraagt;
    • 3. de goothoogte van hoofdgebouwen voor gestapelde woningen maximaal 7 m bedraagt;
    • 4. de bouwhoogte van hoofdgebouwen voor gestapelde woningen maximaal 12 m bedraagt;
  • o. de nokrichtingen van de meest oostelijk gelegen vrijstaande, twee-aaneen en aangebouwde woningen op de kop van de aan de oost-west georiënteerde woonstraten zijn evenwijdig aan de voorgevelrooilijn;
  • p. Ieder bouwvolume (tweekapper en vrijstaande woningen) varieert aan beide zijden van het volume t.o.v. minimaal twee aangrenzende volumes;
  • q. de ontsluiting van het gebied voor gemotoriseerd verkeer aan de noordzijde vindt plaats ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';
  • r. voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid voor de woningen, waarbij een norm (inclusief bezoekersparkeren) wordt aangehouden voor:
    • 1. rijwoningen en appartementen in categorie 'goedkoop' (o.a. sociale huur en sociale koop) van minimaal 1,4 parkeerplaats per woning;
    • 2. rijwoningen en appartementen in categorie 'midden', van minimaal 1,8 parkeerplaats per woning;
    • 3. vrijstaande en twee-aaneen woningen en appartementen in categorie 'duur', van minimaal 2 parkeerplaatsen per woning;
  • s. bij vrijstaande en twee-aaneen gebouwde woningen dient minimaal een parkeerplaats op eigen terrein te worden gerealiseerd, hiertoe dient bij deze woningen een aanduiding 'parkeerterrein' op het bouwperceel te worden gelegd waarbinnen de parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd.

7.2.2 afwijkingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om in de uitwerking afwijkingsbevoegdheden op te nemen met betrekking tot:

  • a. een afwijking van maximaal 20% van de in artikel 7.2.1 onder h en i genoemde aantallen, met dien verstande dat het maximaal in artikel 7.2.1 onder f genoemde aantal van 111 woningen niet wordt overschreden;

7.2.3 nadere eisenregeling

Bij de toepassing van nadere eisen worden de regels als gesteld in artikel 15.2 in acht genomen:

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om in de uitwerking een nadere eisenregeling op te nemen aangaande de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan dat als bijlage 1 bij de regels is gevoegd, ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit met betrekking tot:

  • a. de goothoogte en hoogte van de gebouwen met dien verstande dat de goothoogte en hoogte van het hoofdgebouw minimaal 0,25 meter moet en maximaal 0,75 meter mag afwijken van de goothoogte en hoogte van het naastgelegen hoofdgebouw;
  • b. aan de voorgevelbreedte, de geleding, de gelaagdheid, de ritmiek en de nokrichting en de kapvorm van de bebouwing teneinde een stedenbouwkundige samenhang te realiseren, zoals voorgestaan in de aanhef van dit artikel;
  • c. de situering van de bebouwing ten behoeve van de toegankelijkheid, de kwaliteit en de veiligheid van interne ontsluiting en langzaamverkeerroute;
  • d. situering en afmetingen van bebouwing ten behoeve van de doorgangen, de inrichting en de openbare toegankelijkheid van (binnen)terreinen en de aansluiting met de bestaande bebouwing;
  • e. de situering en afmetingen van nutsvoorzieningen.

7.3 bouwregels

  • a. Burgemeester en wethouders werken de bestemming uit met het oog op de algehele inrichting van het gebied voor de in lid 1 genoemde doeleinden; uitwerking van gedeelte daarvan is daarbij mogelijk.
  • b. Omtrent de vaststelling van het uitwerkingsplan wordt de procedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening.
  • c. Zolang en voor zover het uitwerkingsplan niet in werking getreden is, mogen bouwwerken niet worden gebouwd.
  • d. Het onder c. opgenomen voorlopige bouwverbod geldt niet voor het bouwrijp maken van de gronden.

Hierna is het voorliggende plan getoetst aan deze uitwerkingsregels. Per regel is aangegeven of het plan voldoet en waar dat uit blijkt.

Artikel 7 Woongebied - Uit te werken: toetsing uitwerkingsregels

7.2 Uitwerkingsregels

7.2.1 algemeen

  • a. Het totaal aan oppervlakte van de bestemming 'Wonen' voor De Pauw beslaat 27.522 m2. Het stedenbouwkundig plan staat een maximum oppervlakte aan 'Wonen' van 30.000 m2 toe. Het plan voldoet derhalve aan de uitwerkingsregel.

Fase 1: 6.220 m2 +

Fase 2: 5.829 m2 +

Fase 2b t/m 4: 15.433 m2 = 27.482 m2

  • b. De watergangen in het plangebied hebben een gemiddelde breedte van 8 meter. Dit voldoet aan de uitwerkingsregel;
  • c. De straten in het plangebied zijn nagenoeg allemaal oost/west georiënteerd, met uitzondering van de hoofd ontsluiting die als een rondweg in het noordoosten van het plangebied loopt. Het plan voldoet aan deze regel;
  • d. Het profiel van de oost- west georiënteerde straten is met uitzondering van enkele versmallingen tenminste 10,5 meter breed. Dit voldoet aan de uitwerkingsregel;
  • e. Het profiel van de noord-zuid georiënteerde verbindingsstraten is met uitzondering van versmalling bij bruggen tenminste 14,5 meter breed. Hiermee wordt voldaan aan de uitwerkingsregel;
  • f. 35 woningen zijn reeds mogelijk gemaakt in fase 2. 76 woningen worden met dit plan mogelijk gemaakt in fase 2b, 3 en 4. Het maximum aantal woningen van 111 wordt niet overschreden en voldoet aan de uitwerkingsregel;
  • g. In het plan zijn vrijstaande, twee-aan-eengebouwde, aaneengebouwde en gestapelde woningen opgenomen. Dit voldoet aan de uitwerkingsregel. In fase 3 zijn 6 aaneengebouwde woningen naast elkaar beoogd. De regel staat er maximaal 5 aaneen toe. Dit voldoet niet aan de uitwerkingsregel. Omdat deze afwijking de stedenbouwkundige uitgangspunten van het plan niet aantast, wordt de afwijking acceptabel geacht.
  • h. In fase 2 zijn 2 vrijstaande en 4 twee-aaneen woningen gerealiseerd. In fase 2b, 3 en 4 worden 8 twee-aaneenwoningen en 18 vrijstaande woningen mogelijk gemaakt. Met een totaal van 32 twee-aaneenwoningen en vrijstaande woningen in fase 2b, 2, 3 en 4 wordt het maximum aantal woningen van 44 niet overschreden en voldoet de ontwikkeling aan de uitwerkingsregel;
  • i. Het aantal aaneengebouwde woningen (rijwoningen) bedraagt 35 in fase 2b, 3 en 4. Het aantal gestapelde woningen (appartementen) bedraagt 14 in fase 2b, 3 en 4. In fase 2 zijn reeds 21 aaneengebouwde en 8 gestapelde woningen mogelijk gemaakt. Het totaal aantal aaneengebouwde woningen en gestapelde woningen bedraagt 78. Het minimum aantal woningen van 67 wordt hiermee niet overschreden. Er wordt voldaan aan de uitwerkingsregel;

j t/m p:

met de uitwerkingsregels onder j t/m m is rekening gehouden in het stedenbouwkundig plan. Omdat het stedenbouwkundig plan ten grondslag ligt aan het uitwerkingsplan kan worden geconcludeerd dat aan deze uitwerkingsregels wordt voldaan. Ten aanzien van de maximale goot- en bouwhoogte geldt dat deze zijn opgenomen op de verbeelding ter plaatse van de verschillende woningtypes.

q. In het bestemmingsplan 'De Pauw, Graft- De Rijp' is reeds een aanduiding 'ontsluiting' opgenomen aan de noordzijde van het plangebied voor de ontsluiting van gemotoriseerd verkeer. De ontsluiting is buiten het uitwerkingsplan geregeld (maar binnen het plan De Pauw), zodat wordt voldaan aan de uitwerkingsregel.

r. Er wordt voorzien in parkeerplaatsen voor de woningen, conform de gestelde norm (inclusief bezoekersparkeren). Er zijn 134 parkeerplaatsen beschikbaar. Dit voldoet aan de uitwerkingsregel. In paragraaf verkeer en parkeren in de toelichting wordt de parkeerbalans uitgebreid onderbouwd.

s. Bij vrijstaande en twee-aaneen gebouwde woningen wordt minimaal 1 parkeerplaats op eigen terrein gerealiseerd. Dit voldoet aan de uitwerkingsregel. Er is een aanduiding 'parkeerterrein' op het bouwperceel toegevoegd, waarbinnen de parkeerplaats moet worden voorzien.

Er wordt geen gebruik gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid in artikel 7.2.2. en er zijn geen nadere eisen gesteld. Daarmee kan toetsing aan artikel 7.2.3 achterwege blijven.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig gebleken omdat de verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid

en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven. Het laatste belang, “Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen”, is juridisch verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en wordt aangehaald als de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Voor het overige zijn er geen Rijksbelangen in het geding met dit plan.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden

zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere pkb’s en beleidsnota’s die in de SVIR worden herbevestigd.

Het betreft de volgende onderdelen:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie, en
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Op 28 augustus 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders

uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening.

Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:

  • rijksvaarwegen;
  • hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament, en
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Er zijn geen onderdelen in het Barro van toepassing op dit plangebied.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening, Ladder voor duurzame verstedelijking

Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Hiertoe wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro).

Op 12 mei 2017, is het besluit tot wijziging van de ladder voor duurzame verstedelijking in het Staatsblad verschenen. De wijziging voorziet in een aanpassing van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Deze wijziging is op 1 juli 2017 in werking getreden. De belangrijkste wijzigingen betreffen een vereenvoudiging door het loslaten van de afzonderlijke 'treden' en het vervangen van het begrip 'actuele regionale behoefte' door 'behoefte'. Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.

De ladder bestaat uit de volgende leden:

Lid 2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Lid 3. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.

Lid 4. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Toetsing

Onderzocht moet worden of er behoefte is aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Wordt niet al elders in de regio voorzien in deze behoefte? En is er wel vraag naar deze voorziening? Blijkt er behoefte te zijn waarin in de regio niet al voorzien wordt, dan geldt de regel dat inbreiden gaat boven uitbreiden. Herstructurering en verbetering van bestaande terreinen dan wel transformatie van bestaande gebouwen heeft de voorkeur boven het ontwikkelen van nieuwe terreinen en gebouwen. Ten slotte moet de locatie op een passende wijze ontsloten worden. De gemeente zal bij nieuwe ontwikkelingen moeten onderbouwen op welke manier met deze voorwaarden rekening is gehouden en

waarom voor een bepaalde ontwikkeling op de voorgestelde locatie is gekozen.

Stedelijke ontwikkeling

Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of het onderhavige plan dient te worden gezien als een stedelijke ontwikkeling. Uit jurisprudentie kan worden opgemaakt, dat een bestemmingsplan dat niet in meer bouwmogelijkheden voorziet dan het oude plan, ook als het gaat om niet-benutte mogelijkheden, dan voorziet dat nieuwe plan niet in nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Uit andere jurisprudentie blijkt dat mogelijkheden op grond van een tot dan niet benutte uitwerkingsplicht ook als planologisch onbenutte mogelijkheden worden aangemerkt. Dit houdt in dat dit uitwerkingsplan niet als stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Nadere toetsing aan de Rijksladder is dan ook niet noodzakelijk.

Het bestemmingsplan dient los hiervan te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in, dat de uitvoerbaarheid/haalbaarheid van het uitwerkingsplan aangetoond moet worden. Dit omvat ook de vraag of er behoefte is aan het programma, meer precies het programma voor fase 2b, 3 en 4 (76 woningen). In paragraaf 4.3.1 (het RAP) wordt de woningbehoefte nader toegelicht.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciale structuurvisie Noord- Holland 2040

De Provinciale Structuurvisie Noord-Holland is vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op 16 februari 2010 en aangenomen door Provinciale Staten op 21 juni 2010 (en geconsolideerde versie in werking getreden vanaf 1 maart 2017). De Structuurvisie geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Noord-Holland. De provincie is veelzijdig met een aantal belangrijke economische motoren van Nederland, bruisende steden, natuurparken, het strand en open grasland vol weidevogels. Dit bijzondere karakter wil de provincie bewaken. Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen als globalisering, klimaatverandering en trends zoals vergrijzing en krimp die een grote ruimtelijke impact hebben.

In de structuurvisie beschrijft de provincie hoe en op welke manier zij met deze ontwikkelingen en keuzes omgaat en schets ze hoe de provincie er in 2040 moet komen uit te zien. Een bijzondere plaats in de structuurvisie neemt de “metropoolregio Amsterdam” in, als internationaal concurrerende duurzame stedelijke regio.

De provincie heeft drie hoofdbelangen die samen de ruimtelijke hoofddoelstelling vormt van de provincie Noord-Holland. Deze drie hoofdbelangen zijn Ruimtelijke kwaliteit, Duurzaam Ruimtegebruik en Klimaatbestendigheid. Onder deze hoofdbelangen valt een twaalftal onderliggende provinciale ruimtelijke belangen. Deze belangen zijn uitgewerkt en hieraan zijn instrumenten gekoppeld die door de provincie worden ingezet om deze tot uitvoering te brengen.

De provincie Noord-Holland wil steden en bestaand stedelijk gebied optimaal benutten en zo de landschappen open houden. Bouwen binnen “Bestaand Bebouwd Gebied” is wel mogelijk. De tekst uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening is hiervoor leidend. Bestaand Bebouwd Gebied wordt hier gedefinieerd als: de bestaande of de bij een –op het moment van inwerkingtreding van de verordening – geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing, uitgezonderd bebouwing op agrarische bouwpercelen en kassen. Onder toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing wordt mede begrepen de daarbij behorende bebouwing ten behoeve van openbare voorzieningen, verkeersinfrastructuur alsmede stedelijk water en stedelijk groen van een stad, dorp of kern. Op het moment van de inwerkingtreding van de Verordening gold het bestemmingsplan De Pauw ('moederplan'), dat woningbouw ter plaatse reeds toestond (weliswaar na uitwerking). De Pauw behoort daarmee tot Bestaand Bebouwd Gebied.

4.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

De provinciale structuurvisie is uitsluitend bindend voor de provincie zelf en niet voor gemeenten en burgers. Om de provinciale belangen, die in de structuurvisie zijn gedefinieerd, door te laten werken, heeft de provincie de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) opgesteld. Hierin wordt een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijk als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is.

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening is de doorwerking van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 in bestemmingsplannen nader uitgewerkt. Deze verordening is gelijktijdig met de structuurvisie vastgesteld en in werking getreden. In de verordening zijn verschillende regels opgenomen. Er zijn regels voor zowel het bestaand bebouwd gebied als het landelijk gebied, regels voor uitsluitend het bestaand bebouwd gebied en regels voor uitsluitend het landelijk gebied.

Voor nieuwe ontwikkelingen, zoals nieuwbouw, geldt dat deze mogelijk zijn binnen het bestaande bebouwde gebied. Het plangebied maakt deel uit van dit gebied (zie paragraaf 4.2.1). Binnen dit gebied zijn ontwikkelingen mogelijk.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Regionale woonvisie Regio Alkmaar 2013-2020

De regionale woonvisie Regio Alkmaar legt kaders vast voor de lokale woonvisies van de gemeenten en geeft richting voor afspraken met marktpartijen. Daarbij wordt voldoende ruimte overgelaten om op de lokale behoefte in te spelen. De woonvisie geeft richting en zorgt ervoor dat gemeenten van elkaar weten wat ze doen en waar ze elkaar kunnen aanvullen en versterken. Hiermee wordt voorkomen dat onderlinge concurrentie ontstaat en kansen in de regio onbenut blijven.

De Regio Alkmaar wil een aantrekkelijke regio zijn waar de huidige en toekomstige inwoners graag willen blijven wonen en een gewenste wooncarrière kunnen maken. In de regio is geen sprake van krimp. Tot 2040 groeit de bevolking nog (tot ca. 290.000, tegen 272.000 nu). Daarnaast zal het aantal huishoudens met name door gezinsverdunning nog flink groeien (136.000 huishoudens in 2040, tegen 119.000 nu). Dit betekent dat mensen steeds meer alleen gaan wonen en steeds minder in gezinsverband. Het aandeel 75+ zal verdubbelen. Deze demografische ontwikkeling (groei aandeel 75+)

leidt tot een toename naar de vraag van wonen met zorg tot 20407 aangezien de 75- plussers relatief veel zorg behoeven. totaal bedraagt de opgave voor de regio Alkmaar 10.000 woningen tot 2020. Kwantitatief zijn er verstedelijkingsafspraken gemaakt die prestatieafspraken bevatten tussen Rijk en regio’s voor de periode 2010-2020.

Voor Noord-Holland zijn deze afspraken vastgelegd in twee gebiedsdocumenten, i.c. het regionaal actieprogramma Wonen (RAP).

Regionaal Actieprogramma Wonen Regio Alkmaar

Dit RAP biedt:

  • een meer realistischer benadering waarop de regio naar de woningmarkt kijkt dan in het verleden;
  • woningvraag en -aanbod in de regio tot 2020;
  • daarvan afgeleide reële woningplanning tot 2020;
  • regionale productieafspraken over ontwikkeling van locaties, gewenste kwantiteiten en kwaliteiten en nadere fasering.

Betrokkenen zijn de provincie Noord-Holland en de regio Alkmaar (in casu de gemeenten Alkmaar, Bergen, Castricum, Graft-De Rijp, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk en Schermer). Het vertrekpunt zijn de reeds gemaakte verstedelijkingsafspraken 2010-2020 (10.000 woningen in regio Alkmaar).

Het project De Pauw is opgenomen in de plannen om de regionale behoefte te halen. Zodoende voorziet dit plan in de lediging van een acute regionale behoefte. Over Graft-De Rijp wordt overigens nog aangegeven dat in het verleden een deel van de bevolking is weggetrokken vanwege een forse onderplanning.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie Graft De Rijp 2010-2020

Op 24 september 2009 heeft de voormalige gemeente Graft-De Rijp de ‘Structuurvisie Graft-De Rijp 2010-2020’ vastgesteld. De in de structuurvisie worden de ontwikkelingen voor de komende tien jaar uiteengezet. Duidelijk wordt voor welke gebieden ontwikkelingen voorzien worden en in welke gebieden het beleid zich juist richt op beheer van het bestaande. Graft-De Rijp streeft naar het realiseren en in stand houden van een vitale en een mooie woon- en recreatiegemeente. Bij het verder ontwikkelen van de gemeente wordt het volgende hoofduitgangspunt steeds gehanteerd: de missie van gemeente Graft-De Rijp is het vitaal houden van het landelijk gebied en de historische kernen: behoud door ontwikkeling.

Vitaliteit heeft vooral te maken met het in stand houden en zo nodig aanpassen van bestaande voorzieningen in verband met veranderingen in de bevolkingsomvang, de bevolkingssamenstelling en maatschappelijke behoeften. Het hiervoor genoemde hoofduitgangspunt is in de structuurvisie als volgt uitgewerkt:

  • 1. Er zal onderscheid worden gemaakt tussen de dorpen op basis van het in standhouden van het voorzieningenniveau:
    • a. De Rijp en Graft worden wat voorzieningenniveau betreft als één gebied beschouwd: hoog voorzieningenniveau;
    • b. West-Graftdijk en Markenbinnen: gemiddeld voorzieningenniveau;
    • c. Noordeinde, Oost-Graftdijk en Starnmeer: laag voorzieningenniveau.
  • 2. Op basis van deze klassering streeft de gemeente naar de instandhouding van het volgende voorzieningenniveau:
    • a. Voor het gezamenlijke woongebied van De Rijp en Graft wordt gestreefd naar een aantrekkelijke woonplaats met een hoog voorzieningenniveau.
    • b. Voor West-Graftdijk en Markenbinnen streeft Graft-De Rijp naar een aantrekkelijke woonplaats met een gemiddeld voorzieningenniveau.
    • c. Voor Noordeinde, Oost-Graftdijk en de Starnmeer streeft de gemeente naar een aantrekkelijke woonplaats, waarbij weinig maatschappelijke voorzieningen zijn voorzien. Wat er in de kernen aan bestaande maatschappelijke voorzieningen is dient behouden te worden.

Voor de kernen geldt dat woningbouw op inbreidingsplekken en in verband met kleine reconstructies mogelijk is. In figuur 4.1 is een uitsnede van de structuurvisiekaart met betrekking tot Graft en De Rijp weergegeven. Op deze kaart is ook De Pauw zichtbaar, als zijnde behorend tot de dorpskern (nieuw te bebouwen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.UP00101-0305_0009.png"

Figuur 4.1 Uitsnede structuurvisie kaart

Conclusie

Dit plan geeft uitvoering aan de ontwikkeling van De Pauw en past daarmee binnen de structuurvisie.

4.4.2 Woonvisie Graft-De Rijp 2011, Inspelen op veranderende marktomstandigheden

De gemeenteraad heeft op 15 mei 2008 de woonvisie Graft-De Rijp 2008-2015 vastgesteld. In dit visiedocument heeft de gemeente haar beleidslijn uitgewerkt waarbinnen keuzes omtrent het ‘wonen’ uiteengezet worden.

Gezien de veranderende marktomstandigheden, heeft de gemeente op 16 maart 2012 de Woonvisie Graft-De Rijp 2011 vastgesteld. In deze visie wordt antwoord gegeven op vragen als: “In welk tempo moet er worden gebouwd? Voor wie moet er worden gebouwd? Welke woningen moeten er worden gebouwd?”

In de woonvisie wordt geconcludeerd dat het aantal huishoudens in de periode tot en met 2020 sterk zal toenemen tot ruim 270 huishoudens. Deze huishoudensgroei wordt veroorzaakt door gezinsverdunning en de sterke toename van het aantal 75+ huishoudens. Hiermee ontstaat er voor de periode tot 2020 een woningbehoefte van 270 woningen. Aangezien prognoses op de korte termijn het meest betrouwbaar zijn, is de periode uitgesplitst naar een behoefte in de periode 2010-2015 (130 woningen) en de periode 2015-2020 (140 woningen). De ontwikkeling van De Pauw met 142 woningen

in de periode tot 2020 voorziet hiermee in de lokale woningbehoefte.

Aan de hand van belangrijkste ontwikkelingen op de woningmarkt in de gemeente Graft-De Rijp zijn de ambities uit de woonvisie 2010-2015 opnieuw beoordeeld. Aan de hand hiervan is het beleid ten aanzien van specifieke doelgroepen, verbeteringen ten opzichte van de bestaande woningvoorraad, nieuwbouw en wonen en zorg verder uitgewerkt. De woonvisie vormt hiermee een actueel kader, geënt op de meest recente marktomstandigheden.

4.4.3 Steiger- en botenhuizenbeleid gemeente Graft-De Rijp (2011), voormalige gemeente

Op 10 mei 2011 heeft het college het steiger- en botenhuizenbeleid vastgesteld als beleidsregel in de zin van artikel 4.81 Awb (Algemene wet bestuursrecht). Het steiger- en botenhuizenbeleid dient als afwegingskader in de gevallen waarbij het bestemmingsplan steiger- en botenhuizen niet bij recht toestaat of dat in het bestemmingsplan toepassing van het steiger- en botenhuizenbeleid wordt gevraagd.

In het ‘steiger- en botenhuizenbeleid’ zijn de volgende definities aan de orde:

  • definitie steiger;
  • definitie steeksteiger;
  • definitie botenhuis;
  • definitie landelijk gebied.

In het ‘steiger- en botenhuizenbeleid’ zijn de volgende beleidsregels aan de orde:

  • plaatsing;
  • afmetingen;
  • locatie;
  • doorvaartbreedte;
  • rol monumentencommissie;
  • redelijke eisen van welstand;
  • aanvullende (locatie)eisen.

In dit uitwerkingsplan is de bouw van steigers en botenhuizen na afwijking mogelijk. Daarbij wordt verwezen naar dit beleidsdocument voor wat betreft het voldoen aan de voorwaarden uit dit beleid.

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

5.1 Inleiding

De onderhavige onderzoeken zijn noodzakelijk voor het uitwerkingsplan in het algemeen. De onderzoeken zijn gebiedsdekkend van aard waarbij in de deelconclusies van iedere onderzoeksparagraaf aangegeven wordt of het deelaspect de uitvoering van het plan in de weg staat.

5.2 Verkeer en parkeren

Uitgangspunten

Voor een nieuwe bouwontwikkeling moet worden beoordeeld of het plan kan worden gerealiseerd binnen de bestaande verkeersituatie van het plangebied en de directe omgeving. Daarnaast moet beoordeeld worden of er voldoende parkeerplaatsen in het plangebied kunnen worden gerealiseerd. Het aantal parkeerplaatsen dat nodig is hangt af van de te realiseren functies.

Ontsluiting en verkeersafwikkeling

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt ontsloten aan de westkant op het Zuideinde. Deze ontsluiting is ingericht als een erftoegangsweg en heeft een maximum snelheid van 30 km/u. Het is de hoofdontsluiting voor het autoverkeer van De Pauw. Fietsers maken gebruik van dezelfde rijbaan op deze weg.

Onderzocht is of de afwikkeling op het lokale wegennetwerk en de provinciale weg N244 tot knelpunten leidt. Voor de 142 woningen is de verkeersgeneratie berekend, uitgegaan is van 7,5 mvt/etmaal (motorvoertuigen per etmaal) per woning. De verkeersgeneratie van het plangebied bedraagt daardoor circa 1.065 mvt/etmaal. De verkeersbelasting vanuit De Pauw is hiermee dermate gering dat in principe één ontsluiting voldoende is voor de afwikkeling van het verkeer. Hierbij wordt uitgegaan van ontsluiting via de Oranjestraat en de Julianalaan. Bij een ontsluiting van De Pauw via deze route groeit de verkeersbelasting op de Oranjestraat tot ongeveer 2900 voertuigen per etmaal in 2020, inclusief de autonoom te verwachten groei van het verkeer in De Rijp. Naast deze ontsluiting zal aan de noordkant aan de Meelzak een ontsluiting mogelijk worden gemaakt.

Langzaam verkeer

Aan de zuidzijde is een fiets-/voetgangersbrug gerealiseerd die de nieuwe woonwijk met de zuidelijk gelegen sportvoorzieningen verbindt.

Parkeren

Het plan voorziet in de bouw van 76 woningen. Een deel van de woningen heeft de mogelijkheid om op eigen perceel te parkeren, hiervoor wordt een parkeeraanduiding opgenomen. Het bestemmingsplan schrijft het minimaal aantal benodigde parkeerplaatsen voor. De norm varieert per marktsegment. Het minimum aantal bij het bovenstaande woningprogramma bedraagt 131.

Tabel 5.1 Parkeerbehoefte plangebied

Marktsegment   Parkeernorm per woning ex bestemmingsplan artikel 7.2.1 sub t   Aantal woningen   Aantal benodigde  parkeerplaatsen  
Goedkoop   1,4   28   39,2  
Midden   1,8   21   37,8  
Duur   2,0   27   54  
       
Totaal aantal benodigde parkeerplaatsen   131  

In de openbare ruimte en op eigen perceel zijn bij elkaar 146 parkeerplaatsen ingetekend, waarvan 96 in de openbare ruimte en 50 op het eigen kavel bij de woningen. Garages zijn hierin niet meegeteld. Omdat de ervaring leert dat niet iedereen de parkeerplaats op eigen perceel gebruikt, worden ze niet allemaal volledig meegeteld. Op basis van het parkeerbeleid (2007) leidt dit tot een berekend parkeeraantal op eigen perceel van 38. Totaal zijn in het gebied 96 + 38 = 134 parkeerplaatsen beschikbaar. Hiermee wordt aan de parkeernorm voldaan.

Conclusie

De ontsluiting per gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer is goed. De verkeersafwikkeling levert geen knelpunten op in de ontsluitingsstructuur. Door de landelijke ligging is de ontsluiting per openbaar vervoer beperkt. De parkeerbehoefte wordt voorzien binnen het plangebied. Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

5.3 Geluid

Toetsingskader

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het (spoor)wegverkeer en/of door industrieterreinen met een wettelijke geluidszone, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder stelt dat in principe de geluidbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde, dan wel een nader bepaalde hogere grenswaarde. Indien een bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige functies (woningen) toestaat, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegen en gezoneerde industrieterreinen op een bepaalde afstand van de nieuwe geluidsgevoelige functies. Voor wegen met een 30-km/h regime geldt er echter geen onderzoeksplicht. Omdat de Westdijk een 50 km/h regime heeft en gezien de woonwijk binnen de geluidscontour van de provinciale weg N244 ligt, dient onderzocht te worden wat de geluidsbelasting op de gevel van de nieuw op te richten woningen is. Hiervoor is door Grontmij in het kader van het moederplan een akoestisch onderzoek uitgevoerd.

Onderzoek

De geluidsbelasting is bepaald op een immissiehoogte van 7,5 meter. Dit komt overeen met de derde bouwlaag en kan, zo mag verondersteld worden, gezien worden als worst-case scenario. Alle berekende contouren zijn inclusief de correctie conform artikel 3.6 van het Reken en meetvoorschrift geluidhinder 2006.

Hieruit kan het volgende geconcludeerd worden:

  • de 48 dB contour rondom de Westdijk ligt niet over het plangebied, geen belemmeringen zijn te verwachten;
  • de 48 dB contour rondom de Provinciale weg N244 ligt (net) over het plangebied: het meest zuidelijk gelegen bouwvlak. De uiterste grenswaarde van 53 dB wordt niet overschreden.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.4 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Beleidsvisie Externe Veiligheid (2008-2011), voormalige gemeente Graft-De Rijp

In 2015 is de gemeente Graft-De Rijp samengegaan met de gemeente Schermer en de gemeente Alkmaar. Het beleid van de drie gemeenten dient te worden samengevoegd; in 2016 is dit beleid opnieuw ter vaststelling aangeboden aan de raad. Het beleid is er op gericht dat de wettelijke normen niet worden overschreden en de risico's inzichtelijk zijn. Uit de inventarisatie van de gemeente is overigens gebleken dat er geen situaties in de gemeente aanwezig zijn waar een onaanvaardbaar extern risico speelt.

Onderzoek

Overeenkomstig de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn in of nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen. Circa 480 m ten zuiden van het plangebied worden gevaarlijke stoffen vervoerd over de N244. De weg heeft geen PR 10-6 contour. Het maatgevende invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt 355m. Het plangebied is buiten het invloedsgebied gelegen. Ten zuiden van het plangebied op circa 600 m is een hogedruk aardgasleiding van de Gasunie gelegen (A-563). De aardgasleiding heeft geen PR 10-6 contour. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt 310 m. Het plangebied is buiten het invloedsgebied gelegen.

Voor de vaarwegen Noordhollandsch Kanaal en Markervaart is geconcludeerd dat geen relevante overschrijding van het plaatsgebonden risico en de oriënterende waarde van het groepsrisico is op het vaarwegtracé binnen de gemeente.

Verder vindt in of nabij het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

5.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.2 weergegeven.

Tabel 5.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Ter plaatse van nieuwbouwwijk De Pauw worden 142 woningen gefaseerd mogelijk gemaakt. Onderhavig plan heeft betrekking op de realisatie van 76 woningen. Beide aantallen vallen onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende wegen betreffen Zuideinde en Rechtestraat. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze wegen ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

5.6 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek

Door Grontmij is in het moederplan de situatie beoordeeld in een notitie milieuzonering. Ten oosten van het plangebied zijn aan de Westdijk meerdere agrarische bedrijven gesitueerd. Op basis van het Besluit Landbouw (dat inmiddels is geïntegreerd in het Activiteitenbesluit) dient voor inrichtingen vanaf het emissiepunt een afstand van 100 meter tot woningen te worden aangehouden. Door middel van het bepalen van hindercirkels op basis van de grens van de inrichting, komt naar voren dat de hindercirkels (100 meter) niet tot aan het toekomstige woongebied reiken. Geconcludeerd wordt dat de betreffende agrarische bedrijven met de voorgenomen woningbouwontwikkeling niet in hun bedrijfsvoering beperkt worden. Anderzijds is er geen hinder voor de te bouwen woningen. In de nabijheid van het plangebied zijn tennisbanen, een jeu de boules-baan en een kantine gesitueerd en is een sporthal aanwezig. Voor een sporthal, tennisbanen (met verlichting) en veldsportcomplexen geldt op basis van de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” een richtafstand van 50 meter tot een rustige woonwijk. De sporthal en voetbalvelden zijn op meer dan 50 meter van de geplande woonbebouwing gelegen.

Conclusie

Ter plaatse van het plangebied van fase 2b, 3 en 4 zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De omliggende bedrijven worden door de beoogde ontwikkeling niet belemmerd in de eigen bedrijfsvoering.

5.7 Water

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan 2010-2015

Waterschapsbeleid

In het waterprogramma 2016 - 2021 presenteert het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die in deze periode worden uitgevoerd.

Met dit Waterprogramma geeft het hoogheemraadschap richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Hierin wordt antwoord gegeven op de vragen: Hoe zorgt het hoogheemraadschap in de toekomst voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier? Welke benadering worden daarvoor gekozen? En welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard?

De klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van keuzes in het waterbeleid. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen van het hoogheemraadschap grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.

In 2016 heeft het hoogheemraadschap een nieuwe Keur vastgesteld. Hierin is opgenomen dat het verboden is zonder watervergunning van het hoogheemraadschap neerslag door nieuw verhard oppervlak versneld tot afvoer te laten komen. Hiervoor geldt de volgende vrijstelling:

  • 1. de bebouwing of verharding van de onverharde grond door een of meer aaneengesloten bouwplannen met een gezamenlijke oppervlakte minder dan 800 m² bedraagt en;
  • 2. de aanleg van nieuw verhard oppervlak minder dan 10% van het oppervlak van het desbetreffende peilvak beslaat en;
  • 3. het desbetreffende watersysteem de toename van de piekafvoer kan verwerken.

Onderzoek

Door Grontmij B.V. is in het kader van het moederplan een watertoets uitgevoerd in het plangebied. Het waterhuishoudingsplan dateert van juli 2011. In de tussenliggende periode zijn aanvullende onderzoeken verricht, uitwerkingen gemaakt en nieuwe inzichten ontstaan die hebben geleid tot een aanpassing van het stedenbouwkundig ontwerp. Door toename van verhard oppervlak wordt het regenwater sneller afgevoerd, waardoor de werking van het oppervlaktewatersysteem verslechterd. Om een goed functionerend watersysteem te garanderen is er een compensatieplicht voor de toename van het verhard oppervlak. Elke toename aan verhard oppervlak in het plangebied dient te worden gecompenseerd met 15% aan oppervlaktewater. Dit percentage is afhankelijk van de toegestane peilstijging in het peilgebied. Belangrijke uitgangspunten van de watercompensatie zijn 'dempen is graven' en 'wateropgave in eigen plangebied oplossen' (niet afwentelen). Het plangebied is voorzien van watergangen die door het plangebied lopen. Deze watergangen dienen als watercompensatie voor de toename aan verhard oppervlak door de bouw van woningen en overige voorzieningen.

In de toekomstige situatie sluit het watersysteem aan op het systeem van de Eilandspolder, waarbij de inlaat ten noorden van het plangebied blijft gehandhaafd.

Door de toename van verhard oppervlak is compenserende waterberging vereist. Door Grontmij B.V is in de watertoets in hun onderzoek uit 2012 berekend dat er sprake is van zo'n 23.525 m2 verharding (zie paragraaf 5.7.6 in de toelichting bestemmingsplan De Pauw, Graft- De Rijp). Inmiddels is het plan gewijzigd en is de verharding opnieuw berekend. In tabel 5.3 is het verschil in verharding weergegeven van de huidige situatie (waarin nog niets ontwikkeld is in fase 2b, 3 en 4) en de toekomstige situatie (als de ontwikkeling van fase 2b, 3 en 4 voltooid is).

In tabel 5.3 is het verschil in verharding weergegeven van de situatie voordat met de realisatie van De Pauw werd begonnen en de toekomstige situatie als het woongebied geheel gerealiseerd en ingericht is.

Tabel 5.3 Verschil in verhard oppervlak voorafgaand en na realisatie woongebied De Pauw

  voor realisatie   na afloop realisatie   Toe-/afname  
       
Uitgeefbaar wonen 50%   0   13.741   13.741  
Speelveld   1.426   0   -1.426  
Wegen   5.002   15.194   10.192  
       
totale verharding       22.507  

De verhardingstoename van de totale ontwikkeling De Pauw bedraagt 22.507 m², waarvan 15% gecompenseerd moet worden in de vorm van open water. Dit betekent dat er 3.376 m² extra water dient te worden gegraven. Daarnaast wordt er in het plangebied bestaand water gedempt en betreft de afname van water hier 9.175m2. De totale wateropgave voor de ontwikkeling van De Pauw betreft om die reden 3.376 m2 + 9.175 m2 = 12.551 m2.

De hoeveelheid wateroppervlakte binnen het totale plangebied betreft 16.465 m2.

Dit is ca 400 m2 minder dan in fase 2 was voorzien. De geplande 400 m2 rietland ligt in de vrijwaringszone van de waterkering en komt te vervallen. Hierdoor wordt 400 m2 minder water gegraven. 16. 465 m2 is echter ruimschoots voldoende om de berekende 12.551 m2 te compenseren.

Overige maatregelen die worden getroffen:

  • Voor het onderhoud wordt gekeken of HHNK dit in de toekomst overneemt, waarbij uitgegaan wordt van varend onderhoud. Om dit mogelijk te maken zijn op diverse locaties doorvaarbare duikers en maaiboot-te-water-laat-plaatsen vereist.
  • Ten noorden en oosten van het plangebied ligt een boezemwaterkering, welke tevens fungeert als een tweede waterkering. Bij de ruimtelijke ontwikkeling moet rekening worden gehouden met de Profiel van Vrije Ruimte (PvVR) en beschermingszone langs bestaande waterkeringen. In het plan is een vrijwaringszone van 27,5 meter opgenomen. De vrijwaringszone is zowel op de verbeelding als in de regels geregeld met een dubbelbestemming 'waterstaat- waterstaatkundige functie'.
  • De ashoogte van de weg komt op tenminste -1,45m NAP.Voor het bouwrijp maken zal het plangebied worden opgehoogd. Ten behoeve van de vereiste ontwatering (0,9 m) wordt drainage aangelegd onder wegen. De vormgeving van de afvoer van het hemelwater op de woningkavels is een verantwoordelijkheid van de partij die de woningen ontwikkelt waarbij in principe niet wordt aangesloten op gemeentelijke voorzieningen.
  • In het toekomstig ontwerp wordt een gescheiden riolering toegepast, waarbij rekening wordt gehouden met een aantal uitgangspunten.
  • De afvalwaterproductie, op basis van 142 woningen, bedraagt 4,2 m³/uur.
  • Het afvalwater wordt onder vrijverval naar een centraal gelegen gemaal in het plangebied afgevoerd, waarna het via een persleiding op het bestaande gemengde stelsel wordt aangesloten.
  • Het hemelwater van het openbaar gebied wordt verzameld in een hemelwaterriool en rechtstreeks afgevoerd naar het oppervlaktewater.

Conclusie

Ten gevolge van de toename van verharding wordt extra oppervlaktewater aangelegd. Tevens wordt rekening gehouden met de waterkering nabij het plangebied. De beoogde ontwikkeling is niet van negatieve invloed op de waterhuishouding.

5.8 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Holland

In de provincie Noord-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos en woelrat. In provincie Noord-Holland geldt geen vrijstelling voor kleine marterachtigen als wezel, hermelijn en bunzing.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Natura-2000

Binnen een straal van vier kilometer van het plangebied bevinden zich de Natura 2000-

gebieden Eilandspolder en Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder. Het voornemen bestaat onder andere uit het realiseren van nieuwe woningbouw. Het plangebied bevindt zich op een afstand van nog geen kilometer van het Natura 2000-gebied Eilandspolder. De voorgenomen plannen vinden dus niet plaats binnen het Natura 2000-gebied er treedt dan ook geen negatieve effecten op habitattypen. Via externe werking kunnen werkzaamheden

echter wel verstoring veroorzaken op vogels en habitatsoorten welke vanuit instandhoudingdoelstellingen voor het gebied zijn aangewezen. Het plangebied biedt potentieel leefgebied voor de noordse woelmuis, die tot doel is gesteld binnen de Eilandspolder en Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder. De nieuwe inrichting van het

plangebied zal naar verwachting de natuurwaarden binnen de Natura 2000-gebieden niet versterken

maar het plangebied kan wel een stapsteen vormen tussen beide Natura 2000- gebieden, waardoor de migratie tussen beide gebieden wordt versterkt. In dit kader heeft het dan ook de voorkeur om het stuk rietland te behouden en mogelijk uit te breiden

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied bevindt zich buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland en weidevogelleefgebied. De voorgenomen plannen hebben ook geen externe negatieve werking op het functioneren van het NNN.

Soortenbescherming

De ecologische waarden van het plangebied zijn vastgesteld aan de hand van algemene ecologische kennis, verspreidingsgegevens (waarneming.nl kilometerhok 118,507) en veldbezoeken. In 2011 is er een quickscan uitgevoerd. Uit de quickscan is naar voren gekomen dat het plangebied geschikt leefgebied vormt voor soorten als vleermuizen, noordse woelmuis, waterspitsmuis, bittervoorn en kleine modderkruiper. De soorten bittervoorn en kleine modderkruiper zijn inmiddels niet meer beschermd sinds de Wet natuurbescherming. Tijdens het onderzoek en in de periode 2012-2017 (kilometerhok 118,507 waarneming.nl) zijn geen vogels met jaarrond beschermde nesten waargenomen in het plangebied. In de omgeving zijn buizerd en sperwer aanwezig. Er zijn tevens geen waarnemingen bekend van zoogdiersoorten, amfibieën of reptielen.

Nader onderzoek waterspitsmuis en noordse woelmuis

Om de effecten van de ontwikkeling op de noordse woelmuis en de waterspitsmuis te kunnen bepalen is er een inventarisend veldonderzoek uitgevoerd in 2011. Tijdens dit onderzoek zijn algemene soorten aangetroffen als veldmuis, bosmuis, bosspitsmuis en huisspitsmuis. Dit onderzoek is geactualiseerd in 2016, zie bijlage 1. In 2016 zijn tevens alleen algemene soorten aangetroffen als veldmuis, bosmuis, en huisspitsmuis aangetroffen. Voor deze soorten geldt in provincie Noord-Holland een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Aangezien noordse woelmuis en waterspitsmuis niet zijn aangetroffen, kunnen effecten op deze soorten worden uitgesloten.

Uit de onderzoeken en verspreidingsgegevens blijkt dat in het plangebied alleen algemene soorten aanwezig zijn. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Vanwege de aanwezigheid van algemene broedvogels dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd, het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. Het plangebied vormt marginaal foerageergebied voor vleermuizen, aangezien de groenstructuur niet wordt beïnvloedt kunnen effecten op deze soortgroep worden uitgesloten. Met inachtneming van bovenstaande wordt overtreding van de Wet natuurbescherming voorkomen.

Conclusie

De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of soorten. De Wet natuurbescherming staat het plan niet in de weg.

5.9 Luchtvaart

Toetsingskader

Bij bakens voor het luchtverkeer mogen geen hoge bouwwerken worden opgericht. Vanaf het baken tot ruime afstand van het baken gelden hiervoor hoogtebeperkingen. Bakens die in de directe nabijheid van het plangebied gelegen zijn betreffen het bakens VDF Assendelft en DVOR/DME Spijkerboor.

Onderzoek

De beperkingen voor de VDF Assendelft en DVOR/DME Spijkerboor zijn op de afbeeldingen in figuur 5.2 weergegeven. De hoogten zijn bepaald vanaf NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.UP00101-0305_0010.png"

Figuur 5.2 Hoogtebeperkingen luchtverkeersbakens Spijkerboord en Assendelft

Voor wat betreft de voorgestelde bebouwing op De Pauw geldt dat deze bebouwing niet hoger mag zijn dan de in de figuur aangegeven hoogten. Indien deze wel hoger is dan dient hierover overleg te worden gevoerd met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Ten behoeve van De Pauw dient ten opzichte van het baken DVOR/DME Spijkerboor rekening te worden gehouden met een hoogtebeperking van 20 meter ten opzichte van NAP. Hieraan zal worden voldaan.

Conclusie

Het toekomstig maaiveld in De Pauw komt een paar meter onder NAP te liggen. De hoogste bebouwing in De Pauw betreft het appartementengebouw, die een maximale bouwhoogte heeft van 12 meter. Hiermee voldoet de bebouwing ruimschoots aan de voorgestelde hoogtebeperkingen.

5.10 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Onderzoek

In 2009 is een verkennend bodemonderzoek voor de locatie De Pauw in De Rijp uitgevoerd (Grontmij Nederland B.V., 15 januari 2010). Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat op het westelijk deel van de locatie nabij De Reiger een half verhard terrein aanwezig is. De bodem ter plaatse is sterk verontreinigd met barium en matig verontreinigd met nikkel. Tijdens het verkennend bodemonderzoek naar de aanwezigheid van de gedempte sloten is één gedempte sloot gelokaliseerd. Deze sloot ligt ten westen van het halfverharde terrein langs De Reiger. De grond ter plaatse van de gedempte sloot is sterk verontreinigd met lood en licht verontreinigd met koper, kwik, molybdeen en zink. Door Grontmij is daarom in 2011 een nader (aanvullend) bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Tevens is onderzoek gedaan naar asbest. Uit het onderzoek blijkt dat geen sterke verontreiniging met asbest is aangetoond. Gezien de resultaten van het aanvullend bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat de omvang van de matige tot sterke verontreiniging met barium en nikkel in de bovengrond groter is dan 25 m3. Hierdoor betreft het een geval van ernstige bodemverontreiniging in het kader van de Wet Bodembescherming. De omvang wordt geschat op circa 550 m3. Inmiddels is de bodem gesaneerd. Bovendien hebben zich de afgelopen tijd ter plaatse van het plangebied in de omgeving geen werkzaamheden voorgedaan waardoor de bodemkwaliteit significant is gewijzigd. De onderzoeken worden daarom actueel verklaard.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de vaststelling van het plan niet in de weg staat.

5.11 Archeologie en cultuurhistorie

5.11.1 Archeologie

Toetsingskader

Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, kortweg “Het Verdrag van Malta” genoemd, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed, waar mogelijk, te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Hierdoor kan er in een vroegtijdig stadium van het planproces rekening worden gehouden met eventuele archeologievriendelijke alternatieven.

Onderzoek

Door Grontmij B.V. is een archeologisch onderzoek uitgevoerd, ten behoeve van het gehele plangebied. In 2009 is ten behoeve van het moederplan door Grontmij eerst een bureaustudie voor het plangebied uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat het plangebied een hoge verwachting heeft voor het aantreffen van resten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. Bovendien ligt binnen het plangebied een terrein van archeologische waarde (AMK-terrein 4836). Het betreft een terrein waar een zaagmolen en zagerij uit de Nieuwe Tijd heeft gestaan. Uit het veldonderzoek is gebleken dat de bodem in het grootste deel van het plangebied van boven naar beneden bestaat uit een bouwvoor bestaande uit zware zavel dan wel lichte klei, veraard veen, (riet)veen en slappe klei. Ter plaatse AMK-terrein 4836, aan de oostzijde van het plangebied, is een afwijkende bodem aangetroffen. De bodem is hier verstoord tot een diepte variërend van 0,50 tot 1,70 m –mv. Ter plaatse zijn resten aangetroffen die mogelijk verband houden met de zaagmolen en zagerij uit de Nieuwe Tijd die ter plaatse hebben gestaan.

Tijdens het veldonderzoek zijn archeologische resten aangetroffen die mogelijk verband houden met de zaagmolen en zagerij die ter plaatse hebben gestaan. De locatie van de voormalige zaagmolen en zagerij is aangewezen als archeologisch waardevol. Deze locatie is in het moederplan bestemd met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Het stedenbouwkundig plan is hierop afgestemd zodat deze locatie in de groenbestemming ligt en niet voor woningbouw wordt gebruikt. In het overige deel van het plangebied zijn tijdens het veldonderzoek geen indicatoren aangetroffen die erop wijzen dat zich ter plaatse een archeologische vindplaats bevindt. Vervolgonderzoek wordt hier niet noodzakelijk geacht. De voorgenomen bodemingrepen kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig uitwerkingsplan.

5.11.2 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Cultuurhistorie vormt van oudsher al een aspect dat wordt meegewogen in bestemmingsplannen. Hierbij moet worden gedacht aan archeologie, historische gebouwen, en landschapselementen (houtsingels, enken). De Rijksdienst voor het Cultuur Erfgoed vraagt gemeenten de cultuurhistorie in de gemeente zo snel mogelijk volledig in beeld te krijgen. Doel is laag voor laag te analyseren en vast te stellen wat men wil behouden. Het is een ladder van analyseren, waarderen, reflecteren en indien nodig beschermen. Zorgvuldige omgang met cultuurhistorische waarden is verder naar het oordeel van de Rijksdienst meer dan behoud en herstel alleen. Een goede inventarisatie draagt bij aan het benutten van de cultuurhistorische kwaliteiten bij eventueel toekomstige ruimtelijke transformaties.

Cultuurhistorie en stedenbouwkundig plan

Ten behoeve van de planontwikkeling bepaalt de ontstaansgeschiedenis van De Rijp voor een belangrijk deel de huidige stedenbouwkundige karakteristieken. Het resultaat van deze ontwikkelingsgeschiedenis is de langgerekte oost-west gerichte hoofdstructuur (loop oude dijk) van het dorp. Het water speelt daarbij een belangrijke rol, maar ook de grotendeels gesloten bebouwingswanden die hoofdzakelijk met de voorgevel aan de straat grenzen, smalle doorsteken en doorzichtjes. Verder sluiten de grote variatie in woningtypen, goot- en nokhoogte, kapvorm, kaprichting, geveltype, materiaal-en kleurgebruik aan bij de kenmerkende bebouwingskarakteristiek.

Overige waarden  

Het plangebied kent verder geen monumenten die in het kader van cultuurhistorie beschermd dienen te worden. Cultuurhistorie heeft door middel van het stedenbouwkundige plan en de daarin opgenomen kenmerkende bebouwingskarakteristieken een volwaardige plek gekregen in de planvorming. Hiermee vormt de nieuwe woonwijk De Pauw geen kopie van het oude dorp, maar een eigentijdse variatie hierop. In deze eigentijdse wijk zijn elementen gebruikt (zowel stedenbouwkundig als architectonisch) die ook in het oude dorp aanwezig zijn. Hiermee sluit de wijk op eigentijdse wijze aan bij de identiteit van De Rijp. Over het stedenbouwkundig plan, het beeldkwaliteit plan en het moederplan is uitvoerig overleg gepleegd met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Zij hebben ingestemd met het moederplan en zijn van mening dat de realisatie van De Pauw geen zwaarwegende verstorende effecten heeft op de cultuurhistorische waarden van het beschermde dorpsgezicht. Het uitwerkingsplan past binnen de regels en uitgangspunten van het moederplan. Hiermee past het plan binnen de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht.

Conclusie

Gelet op bovenstaande worden met dit uitwerkingsplan geen cultuurhistorische belangen geschaad. Het plan behoeft op dit specifieke onderdeel geen verdere toelichting.

5.12 Mer-(beoordelings)plicht

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). Ter plaatse van nieuwbouwwijk De Pauw worden 142 woningen gefaseerd mogelijk gemaakt. Onderhavig plan heeft betrekking op de realisatie van 76 woningen. Beide aantallen blijven onder de drempelwaarde. Dit betekent dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor het plan is dan ook geen m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 Wijze van bestemmen

Dit plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het uitwerkingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel

van het plan. De toelichting van dit plan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het plan.

6.1 Inleidende regels

In de Inleidende regels worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de planregels.

6.2 Bestemmingsregels

In de Bestemmingsregels zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook een aanlegvergunningstelsel opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel een aanlegvergunning en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

De volgende bestemmingen zijn in dit plan geregeld:

Verkeer - Verblijf

De wegen en straten in het plangebied zijn bestemd als ‘Verkeer - Verblijf’. Deze gronden zijn bestemd voor woonstraten, woonerven, pleintjes, bruggen, duikers en de bijbehorende voorzieningen en inrichting. De bestemming kent een mate van vrijheid voor wat betreft de specifieke inrichting van profielen, beplanting en parkeerruimte.

Water

De watergangen en waterpartijen binnen het plangebied zijn bestemd als ‘Water’. Deze gronden zijn bestemd voor water met een functie voor waterhuishoudkundige doeleinden. Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gerealiseerd.

Wonen

Deze bestemming is toegekend aan de woningen met de bijbehorende tuinen en erven in het plangebied. Binnen de bestemming is door middel van aanduidingen een onderscheid gemaakt in woningen die zijn ‘aaneengebouwd’, ‘gestapeld’, ‘twee-aaneen’ en/of ‘vrijstaand’ zijn. De hoofdgebouwen moeten worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken. De maximale goot- en nokhoogte voor de hoofdgebouwen is op de verbeelding aangegeven. Op de gronden binnen de bestemming met de aanduiding ‘parkeerterrein’ zijn de gronden mede bestemd voor parkeren ten behoeve van de bestemming ‘Wonen’. Voor de aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen is in de bouwregels een uitgebreide set regels opgenomen waaraan moet worden voldaan.

Waterstaat- Waterstaatkundige functie

De in het plangebied aanwezige dijken een aanliggende gronden zijn dubbel bestemd voor ‘Waterstaat – Waterstaatkundige functie'. Er mogen geen gebouwen binnen de bestemming worden gebouwd. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen alleen worden gebouwd ten behoeve van de bestemming. Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, mits de waterkerende functie van het dijklichaam niet onevenredig wordt aangetast. Het afgraven of ophogen van gronden en

het aanbrengen van beplanting is niet toegestaan zonder omgevingsvergunning.

6.3 Algemene regels

In de Algemene regels zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelregel, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en algemene procedureregels.

6.4 Overgangs- en slotregels

In de Overgangs- en slotregels zijn respectievelijk overgangsregels en een slotregel opgenomen. In de overgangsregels wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de planregels die in dit plan worden gegeven. Het overgangsrecht vindt op deze wijze zijn plaats in dit plan.

De slotregel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid en procedure

7.1 Economische uitvoerbaarheid

In de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Hieronder valt onder andere de bouw van één of meer woningen. De ‘grex-wet’ is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die naar aanleiding van de bouwplannen worden gemaakt. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig met een bestemmingsplan vastgesteld. Bij vaststelling van een uitwerkingsplan kan geen (apart) exploitatieplan worden vastgesteld. Het verhaal van de kosten moeten zijn geregeld bij de vaststelling van het moederplan (in casu het bestemmingsplan De Pauw Graft-De Rijp).

De gemeenteraad hoeft geen exploitatieplan vast te stellen indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld ‘anderszins verzekerd’. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan De Pauw Graft-De Rijp is geen exploitatieplan vastgesteld, omdat de kosten ‘anderszins verzekerd’ zijn.

De gemeente Alkmaar is volledig eigenaar van de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Betreffende het opstellen van een exploitatieplan kan besloten worden dat dit niet nodig is omdat het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit is namelijk het geval doordat gemeente over alle (essentieel) gronden beschikt en via gronduitgifte (verkoop) de kosten verrekend in de uitgifteprijs.

Het uitwerkingsplan is financieel-economisch uitvoerbaar.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het uitwerkingsplan is als volgt in procedure gebracht.

Het ontwerp uitwerkingsplan is toegezonden aan overlegpartners in het kader van artikel 3.1.1. Bro en heeft vanaf 31 augustus 2017 tot en met 11 oktober 2017 gedurende zes weken wordt ter inzage gelegen. Eenieder kon binnen deze periode een zienswijze indienen. Er zijn echter geen zienswijzen ingediend.