direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Slotlaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0361.BP00120-0305

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De familie De Wit (hierna: initiatiefnemer) is voornemens op het perceel aan de kruising Slotlaan/Kasteellaan, ten zuiden van de woning aan de Munnikenweg 9 te Oudorp een drietal woningen op te richten. Op het perceel rust conform het vigerende bestemmingsplan 'Oudorp' (vastgesteld op 4 april 2013) een woonbestemming. Op het zuidelijke deel van het genoemde perceel ligt echter geen bouwvlak, waardoor het bouwen van woningen ter plaatse niet is toegestaan. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om te voorzien in een passend jurdisch-planologisch kader voor de voorgenomen ontwikkeling.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt ten zuiden van de woning aan de Munnikenweg 9 te Oudorp en beslaat het perceel met nummer Oudorp A3800. Aan de overige zijden wordt het plangebied omsloten door een watergang. In onderstaande figuur 1.1 is een luchtfoto weergegeven waarop de globale begrenzing van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00120-0305_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging en globale begrenzing (rood omlijnd) van het plangebied (Bron: Cyclomedia).

1.3 Doel van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan heeft als doel het ruimtelijk kader vast te leggen voor de bouw van drie woningen aan de Slotlaan in Oudorp. Binnen het vigerende bestemmingsplan Oudorp (vastgesteld 4 april 2013) bestaat hiertoe geen mogelijkheid. Aan het perceel is weliswaar een woonbestemming toegekend, maar geen bouwvlak (zie figuur 3.1). Met voorliggend bestemmingsplan wordt die mogelijkheid wel geboden.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende hoofdstuk:

  • Hoofdstuk 1 geeft een inleiding op dit bestemmingsplan;
  • Hoofdstuk 2 gaat in op beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau;
  • Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het plangebied in de huidige en toekomstige situatie;
  • Hoofdstuk 4 beschrijft op welke wijze rekening is gehouden met de verschillende milieuaspecten;
  • Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische planopzet en vormt de toelichting op de regels en verbeelding;
  • Hoofdstuk 6 gaat in op de economische uitvoerbaarheid;
  • Hoofdstuk 7 gaat tot slot in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid (bestemmingsplanprocedure).

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van dit bestemmingsplan past in die lijn.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 17 december 2011 in werking getreden. In het huidige Barro zijn opgenomen:

  • het Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • militaire terreinen en -objecten;
  • de Wadden;
  • de kust (inclusief primaire kering);
  • de grote rivieren;
  • de Werelderfgoederen.
  • reserveringen uitbreidingen weg en spoor;
  • veiligheid vaarwegen;
  • het netwerk voor elektriciteitsvoorziening;
  • de buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer;
  • bescherming van de (overige) primaire waterkeringen;
  • reservering voor rivierverruiming Maas;
  • de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Op de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt voorzien is het Barro niet van invloed.

2.2 Provinciaal beleid

Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2013

Op 21 juni 2010 is de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. Op 3 november 2010 is de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) in werking getreden.

In de Structuurvisie is het uitgangspunt voor 2040 'kwaliteit door veelzijdigheid'. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. Gelet op voorgaande doelstelling heeft de provincie een aantal provinciale belangen aangewezen. De drie hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie. In figuur 2.1 zijn de belangen die door de provincie onderscheiden worden schematisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00120-0305_0002.png"

Figuur 2.1: Hoofddoelstellingen uit de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040.

De structuurvisie is bindend voor de provincie zelf en niet voor gemeenten en burgers. Om de provinciale belangen, die in de structuurvisie zijn gedefinieerd, door te laten werken, heeft de provincie de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) opgesteld.

Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

In de PRVS wordt een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen (waaronder mede worden verstaan omgevingsvergunningen met bijbehorende ruimtelijke onderbouwingen) over onderwerpen in zowel het landelijk als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. De PRVS is eveneens op 21 juni 2010 door Provinciale Staten vastgesteld en meest recentelijk herzien op 6 mei 2013. In de verordening zijn verschillende regels opgenomen. Er zijn regels voor het gehele provinciale gebied, regels voor uitsluitend het bestaand bebouwd gebied en regels voor uitsluitend het landelijk gebied. Afhankelijk van de ligging van het plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing voor een bestemmingsplan.

Bij de PRVS zijn verschillende kaartlagen opgenomen. Het plangebied is opgenomen binnen het bestaand bebouwd gebied (BBG, zie figuur 2.2). Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling bestaan er daarmee vanuit de PRVS geen belemmeringen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00120-0305_0003.png"

Figuur 2.2: Uitsnede kaart PRVS. Het plangebied (blauw omcirkeld) ligt binnen het gebied dat is aangewezen als BBG.

Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

In het gebied van Alkmaar, een historische stad in het al vele eeuwen bewoonde gebied van de strandwallen, ligt een krachtige cultuurhistorische basis. De monumentale binnenstad is historisch gezien zeer waardevol. De stad kent ook cultuurhistorisch belangrijke waterlopen en oude dijken.

De provincie bepleit om cultuurhistorische waarden in een vroeg stadium van planontwikkeling te inventariseren, bij het ontwerp te gebruiken en bij de vaststelling van plannen mee te wegen. De provinciale Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie is een geografische uitwerking van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (door gedeputeerde Staten vastgesteld juni 2010) en een herziening van de Cultuurhistorische waardenkaart (CHW). Het geeft informatie over landschapstypen, aardkundige waarden, cultuurhistorische objecten, archeologische verwachtingen en structuurdragers als molens, militaire structuren en historische dijken.

Bij nieuwe ontwikkelingen dienen archeologische terreinen waar mogelijk behouden te blijven en ingepast te worden in de nieuwe structuur. Bij ontwikkeling geldt dat werkzaamheden die kunnen leiden tot aantasting van de aanwezige waarden, vergunningplichtig zijn, aldus de provincie. Archeologische overblijfselen moeten door een archeologisch vooronderzoek in een zo vroeg mogelijk stadium worden gelokaliseerd. Waardevolle vindplaatsen, die niet behouden kunnen blijven, moeten voorafgaand aan de planuitvoering worden onderzocht door opgraving.

In het bestemmingsplan is een duidelijke regeling getroffen om de cultuurhistorische en archeologische waarden in het plangebied te beschermen.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het provinciaal beleid.

2.3 Regionaal beleid

Woonvisie regio Alkmaar 2013-2020

Voor de regio Alkmaar is de woonvisie 2013-2020 opgesteld. Deze woonvisie is op 4 juli 2013 vastgesteld. De regionale woonvisie legt kaders vast voor de lokale woonvisies van de gemeenten en geeft richting voor afspraken met marktpartijen. Deze woonvisie is de opvolger van de Regionale Woonvisie Noord-Kennemerland 2005-2015 (we spreken nu van Regio Alkmaar). De nieuwe ontwikkelingen op de woningmarkt vanaf 2008-2009 liggen mede aan de basis van deze woonvisie.

De woonvisie geeft aan dat er in de regio getalsmatig nu geen grote knelpunten zijn, maar op termijn kan er schaarste komen in de goedkope voorraad en krijgt de regio met vergrijzing te maken. Wel is er nu sprake van een beperkte doorstroming in zowel koop als huur. Naast een kwantitatieve balans is er een verdelingsvraagstuk. Om de markt zijn werk te laten doen en ook in de toekomst de aantallen woningen in balans te houden met de behoefte zal in de Regio Alkmaar slim moeten worden omgegaan met de huidige voorraad, verstandig moeten worden toegevoegd en ‘vinger aan de pols’ moeten worden gehouden ten aanzien van de betaalbaarheid.

In de Regionale woonvisie is geconstateerd dat er meer woningen gepland zijn dan dat nodig zijn om te voorzien in de behoefte. Tegelijkertijd blijken er minder woningen gebouwd te worden dan er nodig zijn. In de woonvisie is dan ook afgesproken dit te monitoren. De gemeente Alkmaar kan volgens de woonvisie nog woningen bouwen. De drie woningen waarvoor dit plan is bedoeld passen binnen het beleid.

2.4 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie Alkmaar 2030

In de toekomstvisie Alkmaar 2030 heeft de gemeente zich laten leiden door het antwoord op de vraag “Wat voor stad wil Alkmaar zijn in 2030?”. De visie geeft een beeld van Alkmaar in het jaar 2030. Dit beeld is gebaseerd op de drie keuzes die de gemeente met deze visie heeft gemaakt.

  • 1. Alkmaar is een levendige stad voor jong en oud
  • 2. Alkmaar is een duurzame stad in het groen
  • 3. Alkmaar is hoofdstad van Noord-Holland Noord

Onafhankelijk van de keuzes die in een toekomstvisie worden gemaakt, is een aantal uitgangspunten dat centraal staat in Alkmaar. Deze uitgangspunten zijn de wortels van Alkmaar. Ten eerste is Alkmaar een sociale stad met vrijheidslievende mensen. In Alkmaar is er ruimte voor ontwikkeling van de bewoners. Sport zit in de genen van Alkmaar en tradities worden hoog gehouden. De waardering voor monumenten, de Kaasmarkt, 8 oktober viering, 'bij Alkmaar begint de victorie' en de wens om mee te praten met het stadsbestuur, geven een indicatie van de binding van Alkmaarders met de stad. De beleefde kwaliteit van leven hangt nauw samen met de rust en ruimte die Alkmaar en de omgeving biedt.

Ten tweede is Alkmaar een economisch sterke stad. Bedrijvigheid en dienstverlening gaan hier hand in hand. Alkmaarders zijn ondernemers. Dat was vroeger al zo op de Waag en Alkmaar is nog steeds één van de aantrekkelijkste winkelsteden van Nederland en ontmoetingsplek bij uitstek. Er is een sterke stroom woon-werk verkeer van Alkmaar naar en de regio en vice versa. Dit legt een druk op de bereikbaarheid via de weg. Alkmaar is goed bereikbaar per trein. Alkmaar is ook een duurzame stad. De stad is omringd door natuurgebieden en door vooraanstaande bedrijven op het gebied van duurzaamheid.

Nota Wonen 2008 - 2013

Alkmaar wil een aantrekkelijke stad zijn, ook om in te wonen. In de regio neemt Alkmaar als stad een bijzondere positie in. Dat komt mede tot uitdrukking in de keuze die gemaakt wordt voor het realiseren van stedelijke woonmilieus. De beleidsuitgangspunten van de gemeente met betrekking tot wonen zijn uitgewerkt in de Nota Wonen, die geldt voor de periode 2008 - 2013. Daarbij wordt ingezet op de volgende speerpunten:

  • De woonfunctie in de binnenstad moet een impuls krijgen door het realiseren van een aansprekend aantal nieuwe woonruimten;
  • In de stad moet meer jongerenhuisvesting worden gerealiseerd;
  • De woningproductie moet worden voortgezet en geïntensiveerd;
  • Het leveren van maatwerk ten aanzien van criteria voor woningbouwlocaties en -plannen. Als blijkt dat regels en eisen van de gemeente een project onuitvoerbaar maken, moet discussie mogelijk zijn.
  • Ook de kwaliteit van al bestaande woningen en woonwijken moet op peil zijn voor huidige en toekomstige bewoners.

In de visie wordt ook ingegaan op de woningvoorraad binnen Alkmaar. Daarbij is aangegeven dat de woningmarkt in Alkmaar de aandacht van de gemeente verdient, gezien het tekort aan woningen dat in de afgelopen jaren is ontstaan binnen de gemeente en daarbuiten (regio Kennemerland). De gemeente treft daarom maatregelen om woningbouwinitiatieven beter te begeleiden.

Afwijkingenbeleid

Op 3 juli 2012 heeft het college van Burgemeester en Wethouders de beleidsnota “afwijkingenbeleid - afwijken van het bestemmingsplan” vastgesteld. Dit afwijkingenbeleid wordt toegepast bij het verlenen van omgevingsvergunningen met afwijkingen van het bestemmingsplan, de zogenaamde “kruimelgevallen”. Het afwijkingenbeleid heeft zowel betrekking op de erfbebouwingsregeling en regeling voor andere bouwwerken bij woonfuncties en bij niet woonfuncties. Het afwijkingenbeleid biedt naast de mogelijkheden vanuit het vergunningsvrij bouwen een regeling voor het oprichten van onder andere erfbebouwing na verlening van een omgevingsvergunning. Door het niet opnemen van de regels uit het afwijkingenbeleid, is ervoor gekozen om het afwijkingenbeleid als afzonderlijk toetsingskader te blijven gebruiken als aanvulling op het bestemmingsplan en de landelijke wetgeving.

Hierdoor kan de gemeente in de toekomst flexibel blijven omgaan met veranderende stedenbouwkundige inzichten. Wanneer het beleid verandert dan gelden de nieuwe regels voor de hele stad en niet alleen voor het gebied van het desbetreffende bestemmingsplan dat wordt herzien. De rechtszekerheid blijft gewaarborgd, zeker gezien het feit dat het afwijkingenbeleid betrekking heeft op kleine afwijkingen van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Planuitgangspunten

3.1 Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen in Oudorp, ten zuiden van het perceel Munnikenweg 9. In de bestaande situatie is het perceel ingericht als grasland en vormt het feitelijk de 'achtertuin' van de woning aan de Munnikenweg 9. Het gehele perceel is aan vier kanten begrensd door een watergang en uitsluitend te bereiken via de toegang bij de bestaande woning. Het plangebied ligt feitelijk op een eilandje tussen de Munnikenweg, Slotlaan en Kasteellaan.

In de omgeving van het plangebied zijn naast woningen ook maatschappelijke functies zoals een kerk en begraafplaats aanwezig. Aan de Herenweg en de Nyenburg, ten oosten en noorden van het plangebied, bevinden zich daarnaast enkele horeca- en detailhandelsfuncties.

3.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt beoogd op het perceel ten zuiden van de Munnikenweg 9 drie woningen te realiseren, die verschillende rooilijnen en afmetingen kennen. Deze woningen liggen met de voorzijde naar de Slotlaan en worden over deze weg ontsloten. De exacte omvang van de woningen staat op voorhand nog niet vast, maar de woningen zijn door middel van een bouwvlak aangeduid op de verbeelding. Wel is duidelijk dat de woningen aan de zuidzijde middels bruggetjes die fungeren als in- en uitrit worden ontsloten met de Slotlaan. Voor elke woning wordt daarbij een eigen bruggetje aangelegd.

Verkeer en parkeren

De verwachte verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling van drie woningen zal dermate gering zijn dat deze geen significante effecten heeft op de verkeerssituatie in de omgeving van het plangebied. Elke woning is voorzien van een eigen in/uitrit. Daarmee wordt voorzien in parkeerplaatsen op eigen erf, waardoor de parkeerdruk in de omgeving van het plangebied niet zal toenemen. Er worden 2 parkeerplaatsen per woning op eigen erf gerealiseerd.

3.3 Vigerende bestemmingsplan

Op het perceel waar de ontwikkeling van de drie woningen wordt voorzien, rust conform het vigerende bestemmingsplan 'Oudorp' (vastgesteld op 4 april 2013) reeds een woonbestemming (zie figuur 3.1). Op het genoemde perceel ligt echter geen bouwvlak, waardoor het bouwen van woningen ter plaatse niet is toegestaan.

Het aanleggen van de bruggetjes is binnen de vigerende bestemmingen groen en water wel mogelijk. In deze bestemmingen zijn onder andere kunstwerken ("een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civiel-technische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug") mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00120-0305_0004.png"

Figuur 3.1: Uitsnede vigerend bestemmingsplan Oudorp, met globale ligging plangebied rood omkaderd.

Om de bouw van drie woningen op het perceel wel mogelijk te kunnen maken, en bovendien enige flexibiliteit ten aanzien van de situering en afmetingen van de woningen te kunnen bieden binnen de gegeven kaders, is daarom een nieuw juridisch-planologisch kader in de vorm van een bestemmingsplan benodigd.

De nota Parkeernormen 2007 – 2015 van de gemeente Alkmaar beschrijft de achtergronden en keuzes ten aanzien van het gemeentelijke parkeerbeleid. De centrale gedachte uit deze nota is dat bij de ontwikkeling van een locatie de parkeerdruk nu en in de toekomst niet mag worden afgewenteld op de directe omgeving. In de nota wordt ingegaan op parkeren in relatie tot een bepaald type voorziening. Het bouwplan voldoet aan de meest recente parkeernormen, zoals die zijn vastgesteld door de gemeenteraad.

3.4 Welstand

Ten behoeve van het behoud van de beeldkwaliteit (het uiterlijk van de bebouwde omgeving), voert de gemeente een welstandsbeleid (Welstandsnota Alkmaar 2013). Voor veranderingen aan het uiterlijk van de bestaande bebouwing gelden welstandscriteria. Nieuwe bouwwerken en ingrepen moeten passen bij de beeldbepalende kenmerken van de bebouwing in de buurt. Ook wordt gelet op de “passendheid” in de omgeving. Er zijn ook gebieden waar bijzonder op de omgeving wordt gelet en waar de gemeente zorgvuldig omgaat met beeldkwaliteit. Het plangebied bevat diverse wijken die uit oogpunt van historische stedenbouw een cultuurhistorische waarde hebben ten aanzien van de opzet en inrichting van openbare ruimte, alsmede een veelheid aan monumentale panden. Meerdere buurten, zowel vooroorlogse als vroeg naoorlogse, hebben een bijzonder welstandsregime.

Hoofdstuk 4 Milieu & waarden

4.1 Akoestiek

Kader

Op basis van de Wet geluidhinder dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect akoestiek. In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat geluidseisen worden gesteld aan belastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd daar waar geluidgevoelige functies kunnen worden gerealiseerd. Daar mag de geluidbelasting niet hoger zijn dan de maximaal toelaatbare waarde, dan wel een nader bepaalde waarde (hogere waarde).

Beoordeling

De Milieudienst Regio Alkmaar heeft via de website een raadpleegbare Geluidkaart, waarin voor de verschillende geluidbronnen gecontroleerd kan worden welke geluidbelasting in het gebied speelt. Geluid als gevolg van luchtvaart, spoor en industrie spelen geen rol, omdat de geluidsbronnen hiervoor op een te grote afstand liggen van het plangebied. Voor wegverkeer is de kaart voor de geluidbelasting hieronder opgenomen (figuur 4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00120-0305_0005.png"

Figuur 4.1 Geluidsbelasting per etmaal als gevolg van wegverkeer (Bron: geluidskaart Milieudienst Regio Alkmaar)

Uit de figuur blijkt dat ter hoogte van het plangebied de geluidbelasting onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ligt. De maximum snelheid op de Slotlaan en de meeste omliggende straten is 30 km/u. Voor wegen met een dergelijke snelheid is het niet noodzakelijk een akoestische berekening uit te voeren. Daarnaast levert het aantal extra voertuigbewegingen van drie woningen geen significante bijdrage op het tptaal aantal voertuigbewegingen in de huidige situatie.

Conclusie

Er is vanuit akoestiek dan ook geen belemmering voor het realiseren van de woningen.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

Kader

Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en in 1998 geratificeerd. Het verdrag van Malta (of Valetta) is geïmplementeerd in de Monumentenwet. De Wet op de archeologische monumentenzorg is in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. Op 1 september 2007 is de wet als onderdeel van de Monumentenwet in werking getreden. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische materiaal in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor goede conservering. Het is verplicht om bij ruimtelijke ontwikkelingen en bij specifieke bodemverstorende activiteiten rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.

Verder dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht kenbaar gemaakt te worden om het documenteren van 'toevalsvondsten te garanderen'. Van archeologische vondsten dient aangifte gedaan te worden bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed te Amersfoort.

Beoordeling

Voor het grondgebied van de gemeente Alkmaar is een archeologische verwachtingenkaart opgesteld. Aan de verschillende te verwachten archeologische waarden zijn beschermingsregimes gekoppeld. Voor het plangebied geldt een lage verwachting (zie figuur 4.2). Voor ontwikkelingen binnen gebieden met een lage verwachtingswaarde gelden vanuit archeologisch oogpunt geen beperkingen. Binnen het plangebied zijn daarnaast geen (rijks)monumenten met cultuurhistorische betekenis aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00120-0305_0006.png"

Figuur 4.2: Uitsnede archeologische verwachtingenkaart gemeente Alkmaar. Het plangebied is gelegen binnen de blauwe cirkel.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Bodem

Kader

Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is in 2013 door Oranjewoud een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan. Hieronder staan de belangrijkste resultaten weergegeven.

Beoordeling

Op basis van de resultaten van het historisch bodemonderzoek (bodemkwaliteitskaart) wordt verwacht dat op de onderzoekslocatie in de grond geen noemenswaardige verontreinigen voorkomen. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat de bodemkwaliteit of de aanwezigheid van bodembedreigende activiteiten/objecten een belemmering vormt voor de voorgenomen herontwikkeling.

Conclusie

Het aspect bodem vormt op voorhand geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden zal wel een verkennend bodemonderzoek moeten plaatsvinden.

4.4 Externe veiligheid

Kader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag van of handeling met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen:

  • Risicovolle inrichtingen: Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Transportassen voor gevaarlijke stoffen: Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen;
  • Buisleidingen: Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR (10-6/jaar) geeft inzicht in de kans op overlijden van een individu op een bepaalde afstand van een risicovolle activiteit. Het GR wordt bepaald door de aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval bij een risicovolle activiteit en geeft het aantal mogelijke (dodelijke) slachtoffers weer. Ten aanzien van het PR geldt dat er bij besluitvorming op een ruimtelijk plan een grenswaarde in acht dient te worden genomen (kwetsbaar object) danwel met een richtwaarde rekening dient te worden gehouden (beperkt kwetsbaar object). Voor het GR geldt een oriënterende waarde (BEVI) of een oriëntatiewaarde (circulaire Rvgs).

Beoordeling

Met behulp van de risicokaart (www.risicokaart.nl) is een inventarisatie gemaakt van de in de omgeving van het plangebied aanwezige risicobronnen ten aanzien van externe veiligheid. Een uitsnede van de risicokaart is opgenomen in figuur 4.3.

Op een afstand van circa 700 meter bevindt zich een verkooppunt voor LPG brandstoffen. Vanwege de afstand is deze niet relevant voor nadere beschouwing.

Op een afstand van circa 630 meter tot het plangebied bevindt zich de N508 (Nollenweg), een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Vanwege de afstand is deze niet relevant voor nadere beschouwing van het plaatsgebonden risico en groepsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00120-0305_0007.png"

Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart, met ligging plangebied geel omkaderd.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Luchtkwaliteit

Kader

Tussen de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening is een koppeling gelegd. Zo dienen ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden.

Wet luchtkwaliteit

Voor deze ontwikkeling is de Wet luchtkwaliteit (hoofdstuk 5 Wet milieubeheer) van toepassing. Deze Wet is onder meer verder uitgewerkt in het Besluit en de Regeling Niet in betekenende mate (NIBM). Zo zijn 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor stikstofdioxide (40 microgram per m3) en fijn stof (31,3 microgram per m2).

Besluit gevoelige bestemmingen

Op basis van dit Besluit mogen er geen gevoelige functies voor kinderen, ouderen en zieken op minder dan 50 meter van provinciale wegen en 300 van rijkswegen worden gerealiseerd, indien de grenswaarden worden overschreden.

Wet ruimtelijke ordening

Naast bovenstaande dient het gebied vanuit het beginsel van een goede ruimtelijke ordening geschikt te zijn voor de beoogde functie. Een goede luchtkwaliteit is een van de randvoorwaarden voor een goede leefomgeving. Daarom is het wenselijk om inzicht te hebben in de luchtkwaliteitsituatie.

Beoordeling

De bouw van 3 woningen levert geen belemmering op inzake de luchtkwaliteit. Het valt binnen de regeling "Niet in betekenende mate bijdragen" (NIBM). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De bouw tot van nieuwe woningen tot een aantal van 1.500 is zo'n geval.

Ook aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening kan worden voldaan. Uit het vigerende bestemmingsplan Oudorp blijkt dat de luchtkwaliteit in de regio over het algemeen goed is. Alleen langs drukke wegen kan sprake zijn van te hoge concentraties stikstofdioxide of fijn stof. Dat is het geval bij de ringweg rond Alkmaar en bij de stedelijke invalswegen de Kennemerstraatweg en de Vondelstraat, alsmede bij de 'binnenring'. Bij voorliggend plangebied wordt voldaan aan de gestelde grenswaarden.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Milieuhinder

Kader

Vanuit milieuoogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand dient dan bijvoorbeeld om ter plaatse van kwetsbare objecten, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. De nieuwe ontwikkeling mag niet worden gehinderd door bestaande functies, maar ook mogen deze functies niet worden beperkt door de beoogde ontwikkeling.

Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot woongebieden.

In de uitgave "Bedrijven en milieuzonering" is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld.

  • Categorie 1 grootste afstanden 0 en 10 meter;
  • Categorie 2 grootste afstand 30 meter;
  • Categorie 3 grootste afstanden 50 en 100 meter;
  • Categorie 4 grootste afstanden 200 en 300 meter;
  • Categorie 5 grootste afstanden 500, 700 en 1000 meter.

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning. De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

Beoordeling

Naast het perceel waar de woningbouw wordt voorzien, ligt een begraafplaats. Voor begraafplaatsen geldt vanuit de VNG-brochure een grootste richtafstand van 10 meter voor het aspect geluid. Het woonperceel ligt op een afstand van circa 11 meter van de begraafplaats (zie figuur 4.3), en wordt bovendien visueel en fysiek van de begraafplaats gescheiden door de bestaande watergang en het aanwezige groen. Derhalve vormt de aanwezige begraafplaats geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00120-0305_0008.png"

Figuur 4.3: Ligging woonperceel ten opzichte van begraafplaats.

Naast de begraafplaats, op een afstand van circa 60 meter van het woonperceel, bevindt zich een kerkgebouw. Hiervoor geldt vanuit de VNG-brochure een grootste richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. Op een afstand van circa 80 meter bevinden zich enkele horecafuncties (café / restaurant). Voor deze functies geldt een grootste richtafstand van 10 meter. Vanwege de grote afstand vormen ook deze functies vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect miliehinder vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Natuur

Kader

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. De Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet vormen het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming in Nederland. De verplichtingen voor de bescherming van natuurgebieden zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998 en de bescherming van plant- en diersoorten is vastgelegd in de Flora- en faunawet. Deze wetten kunnen worden gezien als een vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Er kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming.

Gebiedsbescherming

Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling is een gemeente verplicht om te onderzoeken of het plangebied in of bij een speciale beschermingszone (sbz) als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998 ligt. Hierbij wordt uitvoering gegeven aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten mogen niet worden aangetast.

Soortbescherming

De "Flora- en faunawet" heeft tot doel om beschermde flora- en faunasoorten te beschermen. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen tot gevolg hebben dat beschermde soorten in het geding komen. Indien dergelijke soorten aanwezig zijn en door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling bedreigd worden, moet een ontheffing aangevraagd worden.

Beoordeling

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet binnen een speciale beschermingszone als bedoeld in de Natuurbeschermingswet. Het dichtstbijzijnde natuurgebied is het Natura-2000 gebied Eilandspolder, op een afstand van circa 5,5 kilometer. Het dichtstbijzijnde EHS-gebied bevindt zich op een afstand van circa 2,7 kilometer. Gezien het kleinschalige karakter van de ontwikkeling is nader onderzoek niet noodzakelijk.

Soortbescherming

Het plangebied heeft momenteel reeds de bestemming Wonen en is ingericht als grasveldje. Gezien de ligging en het huidige gebruik is het niet aannemelijk dat beschermde natuurwaarden aanwezig zijn die geschaad worden door de ontwikkeling van de woningen. Dit is in een natuurtoets nader onderzocht. De natuurtoets is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Uit de natuurtoets blijkt dat in het plangebied geen zwaarder beschermde soorten (Tabel 2 en 3) aangetroffen zijn die de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling wezenlijk kunnen beïnvloeden. In het kader van Flora- en faunawet zijn er vanuit flora en fauna geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

Ten behoeve van de realisatie van de woningen worden geen bomen gekapt.

Conclusie

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. PM, quick scan natuurwaarden

4.8 Water

Kader

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling dient nauwkeurig onderzocht te worden of er ook waterbelangen in het geding zijn. De watertoets heeft tot doel te komen tot een goed functionerend en beheersbaar ontwerp van de waterhuishouding en de riolering van het plangebied, aansluitend op het vigerende beleid van rijk, provincie, waterschap en gemeente. Hiertoe worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor het ontwerp vroegtijdig in het proces uitgewerkt en kunnen eventuele kansen of knelpunten in dit stadium worden gesignaleerd.

De waterbeheerder voor het plangebied is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het waterbeleid is vastgelegd in het Waterbeheerplan 2010 - 2015, getiteld "Van veilige dijken tot schoon water". Dit plan beschrijft het waterbeheer en vormt de basis voor de watertaken die het waterschap heeft: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2009. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Beoordeling

De voorgenomen ontwikkeling is op 26 juli 2013 via de website www.dewatertoets.nl voorgelegd aan het Hoogheemraad Hollands Noorderkwartier. Met de opgegeven gegevens is bepaald dat het plan een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding en dat derhalve volstaan kan worden met een korte procedure. Dit betekent dat de invloed van het plan opgevangen kan worden met een aantal standaard maatregelen, die hieronder staan beschreven.

Waterkwantiteit

Met de voorgenomen ontwikkeling is slechts in beperkte mate sprake van een toename van de verharding. Door de bouw van drie woningen neemt het verhard oppervlak toe met bijna 400 m2 door de woningen en enige extra verharding ten behoeve van paden, toeritten en terassen. Daarmee blijft de toename ruim onder de 800 m2 die het Hoogheemraadschap als ondergrens hanteert voor het realiseren van compensatie. Omdat dit een dermate klein gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie hoeven er geen compenserende maatregelen uitgevoerd te worden.

Waterkwaliteit

Binnen het plangebied wordt een gescheiden rioolsysteem aangelegd, waarbij hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de ambitie van het hoogheemraadschap om 100% van het hemelwater van nieuwe oppervlakken te scheiden van afvalwater. Voorwaarde is dan wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij de voorgenomen ontwikkeling vinden geen activiteiten plaats die het hemelwater vervuilen. Het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink dient zoveel mogelijk voorkomen te worden. Het rioleringssysteem van woningen wordt aangesloten op het bestaande rioolstelsel.

Oeververbindingen

Over de uitvoering van de oeververbindingen, die gerealiseerd moeten worden voor de ontsluiting van de woningen, worden in de daarvoor benodigde watervergunning nadere afspraken gemaakt. De verbindingen zijn op voorhand niet onmogelijk.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van het hoogheemraadschap. Het aspect water vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 M.e.r.-beoordeling

Wettelijk kader
Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd, waarbij de gevals-definities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst) indicatief zijn gemaakt. Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Vroeger kon worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was. Onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Deze motivering moet op basis van dezelfde criteria als de m.e.r.-beoordeling. De diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten. Door Infomil wordt dit de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' of 'm.e.r.-scan' genoemd.

De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de C- of D-lijst aandacht moet worden besteed aan de m.e.r. Dit kan zijn in de vorm van een motivering dat belangrijk nadelinge milieugevolgen zijn uitgesloten (en er dus geen m.e.r. (beoordeling) is uitgevoerd) of in de vorm van een beschrijving van de resultaten van de m.e.r. (beoordeling) .

Concreet voor deze situatie betekent dit dat allereerst gekeken moet worden of sprake is van een of meerdere activiteiten, zoals genoemd in de bijlagen van het Besluit m.e.r., die door middel van dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

In casu is sprake van de bouw van woningen. Een dergelijke ontwikkeling wordt genoemd in de D-lijst 11.2 ('De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'). Nu wordt hier een minimum aantal van 2.000 woningen genoemd, maar deze zijn, voor het beoordelen van de nadelige milieueffecten niet aan de orde. Een plan met drie woningen moet ook op nadelige milieueffecten beoordeeld worden.

Beoordeling

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt gebruik gemaakt van de uitgangspunten van Bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r. Daarbij komen de volgende onderdelen aan bod:

  • Kenmerken van het project
  • Plaats van het project
  • Kenmerken van het potentiële effect

Kenmerken van het project

Aan de Slotlaan in Alkmaar worden drie woningen gerealiseerd. Dit wordt in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Voor de woningen worden bouwvlakken opgenomen in het bestemmingsplan binnen de bestaande bestemming 'Wonen'. De woningen worden in bouwstijlen die passen bij de omgeving gebouwd en kennen geen grote ondergrondse ruimten (kelders e.d.).

Plaats van het project

De woningen worden gebouwd binnen de bebouwde kom tegen een relatief nieuwe wijk aan. Het project ligt dan ook niet in de Ecologische Hoofdstructuur, in of op korte afstand van een Natura 2000-gebied of in of bij een ander natuurgebied. Ook zijn geen belangrijke archeologische of andere cultuurhistorische waarden aanwezig.

Kenmerken van potentiële effecten

In de voorgaande pargrafen zijn de verschillende milieuthema's besproken en beoordeeld. Daaruit is geconcludeerd dat hieruit geen belemmeringen voortvloeien voor de realisatie van het plan. Op de verschillende onderdelen zijn geen negatieve effecten op de milieuaspecten, natuur, landschap en cultuurhistorie en water te verwachten.

Gelet hierop wordt geconcludeerd dat het project geen nadelige effecten heeft voor het milieu. Het is niet nodig aanvullend onderzoek (mer-beoordeling) uit te voeren.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels toegelicht. Daarnaast zal, daar waar dat verduidelijkend werkt, ook de systematiek van de verbeelding worden toegelicht. Daarbij wordt aangeven op welke wijze de binnen het plangebied voorkomende functies in het bestemmingsplan zijn geregeld.

Met het bestemmingsplan wordt een zodanig plan beoogd dat enerzijds rechtszekerheid wordt geboden aan omwonenden en anderzijds voldoende mogelijkheden worden geboden om de voorgenomen woningbouw mogelijk te maken.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De wijze waarop de regeling juridisch zal worden vormgegeven, wordt bepaald door de Wro en het Bro. De juridische regeling wordt vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding worden de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels per bestemming de bouw- en gebruiksmogelijkheden. De verbeelding en regels zijn opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012).

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van wat in het bestemmingsplan wordt geregeld en om de uitleg daarvan.

5.2 Juridisch systeem

In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. De bestemmingen zijn juridisch vastgelegd in de tekst van de regels en in beeld op de verbeelding. Verbeelding en regels zijn één geheel en niet afzonderlijk leesbaar.

SVBP 2012

Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is onder andere bedoeld om de burger via het internet informatie te verschaffen over het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties.

In het kader van de nieuwe wet- en regelgeving is het plan technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet het aan de eisen, de RO-standaarden. Het plan kan in het informatiesysteem van de gemeente en diverse andere overheden worden ingevoerd en worden ontsloten via Internet. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan. Het vaststellen van een digitale versie is vanaf 1 januari 2010 verplicht. Per 1 juli 2013 dient deze te voldoen aan de SVBP 2012. Mocht er onverhoopt een discrepantie ontsaan tussen het analoge bestemmingsplan en het digitale bestemmingsplan dan is het digitale bestemmingsplan juridisch bindend.

Regels

De regels bevatten allereerst een bestemmingsomschrijving. Hierin is per bestemming uitgewerkt voor welk doel of doeleinden de gronden gebruikt mogen worden. Naast de bestemmingsomschrijving zijn in de regels bouwregels, afwijkingsmogelijkheden (middels een omgevingsvergunning) en gebruiksregels opgenomen. In de bouwregels zijn - gerelateerd aan de toegelaten gebruiksfuncties - eisen gesteld aan de hoogte, aard, nadere situering, diepte aantal bouwlagen etc. van gebouwen en bouwwerken.

Flexibiliteitbepalingen

De regels bevatten een aantal flexibiliteitbepalingen; door middel van een omgevingsvergunning kan van de regels worden afgeweken. Deze bepalingen maken het mogelijk veranderingen mogelijk te maken en uitzonderingen toe te staan. Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid zijn aan de flexibiliteitbepalingen procedurele waarborgen en/of voorwaarden verbonden. In de regels zijn de criteria aangegeven die in acht moeten worden genomen.

Bij uitzondering kan door middel van een omgevingsvergunning worden toegestaan dat van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, wordt afgeweken. Het gaat dan om incidentele gevallen, waarbij het om bouwtechnische redenen en/of redenen van doelmatigheid noodzakelijk wordt geacht en aantoonbaar is, dat in geringe mate van de gegeven maten moet worden afgeweken.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

De regels in verband met de bestemmingen kennen allen een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit bestemmingsregels en bouwregels. Voor enkele bestemmingen zijn daarbij bijzondere gebruiksregels opgenomen en/of een afwijkingsbevoegdheid.

De bestemmingsregels betreffen de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (=het gebruik).

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsregels. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen.

Binnen het plan worden de volgende bestemmingen gebruikt:

Groen

De bestemming 'Groen' is toegekend aan de strook gronden om het plangebied heen. Het betreft de bermen van het water dat eveneens om de woonbestemming ligt. Op gronden met deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan en openbare elementen als paden, speeltoestellen en kunstwerken.

Water

De bestemming 'Water' is toegekend aan de bestaande watergang die om de woningen heen ligt. Deze watergang is van belang voor de bestaande waterhuishouding en maakt onderdeel uit van het oppervlaktewater in Oudorp. Binnen deze bestemming zijn ook oeververbindingen (bruggen) mogelijk om aansluitingen tussen de percelen en de omliggende wegen mogelijk te maken.

Wonen

Deze bestemming is toegekend aan de gronden waarop de woningen worden voorzien. Daarbij is gekozen voor een aaneengesloten bestemmingsvlak voor de drie woningen. De bestemming maakt woningen voor bewoning door één huishouden mogelijk, alsmede de uitoefening van aan huis verbonden beroepen. Het gaat hierbij om dienstverlenende beroepen op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied. Belangrijk is dat de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat de ruimtelijke uitwerking of uitstraling in overeenstemming is met de woonfunctie.

Binnen de bouwregels wordt een onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen. Van al deze bouwwerken is in artikel 1 van de planregels een omschrijving opgenomen. Voor deze bouwwerken gelden maxima ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten en omvang. Alleen voor hoofdgebouwen zijn goot- en bouwhoogte middels een aanduiding op de verbeelding aangegeven. Voor het overige is het uitgeschreven in de planregels. Deze normen beogen met name te voorkomen dat een bouwperceel volledig wordt bebouwd en dat stedenbouwkundig gezien ongewenste situaties ontstaan. In dat kader wordt aangesloten bij het Bor bijlage II. In Hoofdstuk 2, artikel 2, lid 3 onder e is hier een algemeen geldende regeling opgenomen ten aanzien van het bouwen van bijgebouwen en overkappingen. Deze kunnen vergunningvrij gerealiseerd worden.

Onder bouwperceel wordt verstaan een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. In veel gevallen zal de bouwperceelsgrens gelijk zijn aan de erfgrens en/of bestemmingsgrens. Dat is ook in dit plan het geval.

De hoofdgebouwen mogen alleen binnen de bouwvlakken die op de verbeelding zijn weergegeven worden gebouwd.

Voor de aan- en uitbouwen geldt dat deze zowel in als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd, maar alleen in het achtererfgebied.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De voorgenomen woningbouw, ten behoeve waarvan dit bestemmingsplan is opgesteld, berust op particulier initiatief. De kosten voor planvorming en uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemers, die de benodigde budgetten om dit plan te kunnen realiseren hebben gereserveerd.

Tussen de gemeente en initiatiefnemers wordt een anterieure overeenkomst gesloten waarin in ieder geval het verhaal van planschade wordt geregeld, waarmee het kostenverhaal is verzekerd. Op grond van voorgaande wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Participatie

Ingevolge het participatiebeleid is ingezetenen en belanghebbenden de gelegenheid geboden hun mening inzake het voorliggende bestemmingsplan kenbaar te maken. Het ontwerpbestemmingsplan is daartoe gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegd. In deze periode kon een ieder een reactie op het plan naar voren brengen. Op het plan is een viertal zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn in een antwoordnota beantwoord, die als bijlage (Bijlage 3) aan deze toelichting van het bestemmingsplan is toegevoegd. De ingediende zienswijzen leiden niet tot een aanpassing van het bestemmingsplan.

7.2 Overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan de wettelijk aangewezen overleginstanties. Er zijn geen reacties ontvangen van de overleg partners.